Als je op de Dam staat bij het Stadhuis, het tegenwoordige Paleis op de Dam, realiseer je je niet dat er in het hoofd van sommige stadsbestuurders in de 17e eeuw ook nog iets anders aan dit stadsgezicht was toegevoegd. Namelijk, een imposante toren vast aan de Nieuwe kerk.
6363 palen in de grond
Wat niemand weet is dat dit niet bij een voornemen is gebleven. Er zitten maar liefst 6363 palen in de grond aan de westkant van de kerk. Gedeeltelijk zelfs in het water van de Nieuwezijdse Voorburgwal. Een klein stukje van de gebouwde torenvoet staat nog steeds overeind. De inmiddels gedempte gracht, geldt als het best gefundeerde stukje weg van Amsterdam met al die zware en halfzware eiken masten en elspalen in de bodem.
In zijn boek De toren van de Gouden Eeuw, Een Hollandse strijd tussen gulden en God schrijft bouwhistoricus Gabri van Tussenbroek over de voorbereidingen van de bouw en het leggen van de fundering. En meer dan dat. Hij bedt het verhaal in, in de geschiedenis van de stad. De ogen én het geld glijden namelijk snel naar het Stadhuis, het wereldwonder en nog altijd een indrukwekkend monument van 17e eeuws Amsterdam.
Strijd in Amsterdamse stadhuis
In de burgemeesterskamer van het stadhuis heeft echter een felle strijd gewoed tussen de koopman en de dominee. Wie het gewonnen heeft, kun je vandaag de dag zelf op de Dam zien. De toren is er niet; de gebouwde torenvoet is gedeeltelijk weggehaald. Terwijl er een imposant stadhuis staat dat elke Amerikaan en Japanner naar binnen lokt en waar heel veel Amsterdammers (de meeste?) nog nooit zijn binnengeweest.
Een prachtig stuk geschiedenis. Zeker ook de manier waarop Gabri van Tussenbroek dit in zijn boek behandelt. Waar begint het? Het begint bij de brand van de Nieuwe kerk. Op een koude dag in januari vat het dak vlam van de eeuwenoude kerk. Het gebouw vermoedelijk gebouwd door Rutger van Kampen, bouwmeester van meer Gotische stadskerken in Nederland, zoals de Bovenkerk in Kampen, Harderwijk en de Pieterskerk in Leiden.
Forse tegenvaller
De herbouw wordt snel ter hand genomen. Het is een forse tegenvaller voor de stad die juist veel tijd en aandacht besteedt aan de bouw van het stadhuis. Niet dat de bouw al begonnen is, wel worden er huizen opgekocht op de plek waar het stadhuis moet komen. De bouwhistoricus Gabri van Tussenbroek geeft daarbij een interessant kijkje in het stadsbestuur.
Een maand na de brand, wordt het nieuwe bestuur benoemd. Elk jaar wisselen de zetels op 1 februari. In het college komen Bicker en Backer recht tegenover elkaar te staan. Behartigt de ene eerste vooral de belangen van de koopman, Willem Backer is een vrome man voor wie alles ter ere van God is. Backer komt op het idee van de toren, ontleend aan de imposante toren op het Piazzetta, tegenover de San Marco in Venetië.
Dagelijks leven in Amsterdam
De drukte op het stadhuis is natuurlijk van een totaal andere orde dan het dagelijks leven in Amsterdam. Het is voor de bewoners van de stad een hard bestaan. Het leven is erg duur, vaak mislukt de oogst door slecht weer of een slechte aanvoer vanuit de gebieden waar het graan vandaan komt. Gabri van Tusssenbroek weet deze dagelijks overlevingsdrift mooi in zijn boek te verwerken tussen al het gekonkel in de burgemeesterskamer op het stadhuis.
Bijvoorbeeld als hij het heeft over de zomermaanden waarin elk jaar de bemanning van de VOC-schepen die bij Texel lagen, doorreisde naar Amsterdam om het scheepsgeld te incasseren. Meestal verblijven ze dan meteen in de stad. De verdiensten van de onderste rangen waren ronduit slecht met zo’n 7 tot 12 gulden per maand, schrijft Gabri van Tussenbroek:
In Amsterdam kon je daar eigenlijk niet van rondkomen. Drie gulden in de week was in de stad toch wel zo’n beetje het bestaansminimum. Als je in het gasthuis verpleegd moest worden, betaalde je drie gulden, en ook het bedrag voor pensioenen en ziekengeld was drie gulden. Het waren bedragen waar Willem Backer om moest lachen, evenals de anderen van het Vroedschap, gewend als ze waren aan het leven van de bovenkant. (140)
Vergeet daarbij niet, dat het hier gaat over de laagste rangen bij de VOC. Veel banen in de stad leveren veel minder geld op. En als je illegaal in de stad verblijft, ben je vaak helemaal kansloos. Het zijn de schrijnende verhalen zoals van Elsje Christiaens die Rembrandt 15 jaar later zo prachtig tekent.
Koude winters en natte zomers
Gabri van Tussenbroek vermengt in zijn boek over de toren van de Nieuwe kerk op een intrigerende manier het dagelijks leven met bijvoorbeeld het weer en andere omstandigheden. Hij beschikt over zeer gedetailleerde gegevens over het weer; de koude winters, natte zomers of juist warme periodes komen vaak terug. Net als de integratie van de grote momenten uit de geschiedenis, zoals de Vrede van Münster in 1648.
Daarmee trekt hij de geschiedenis heel dicht naar je toe. Je krijgt zo veel meer te lezen dan alleen de officiële documenten over de bouw van het stadhuis, de herbouw van de kerk en de voorgenomen bouw van de toren. Tegelijkertijd besef je wat een oorlog met Engeland bijvoorbeeld doet met het dagelijks leven in de stad. Dat heeft veel meer impact dan je zo snel in een jaartal ziet.
Net als de vrij theoretische discussies die Gabri van Tussenbroek geeft over het ontwerp van de toren. Kiest de stad voor een ouderwets gotisch ontwerp of gaat de voorkeur uit naar een klassieke toren. De 2 modellen die van de toren zijn gemaakt, laten beide varianten zien. Maar welke kiest de stad?
Jacob van Campen
Ook hier heeft Jacob van Campen een flinke lepel in de pap te roeren. Het mag dan een man zijn die erg lastig in de omgang is, hoge verblijfskosten declareert en vermoedelijk meer dan van een stevig glas houdt. Hij weet met zijn ontwerpen het stadsbestuur telkens weer te verleiden tot hoge uitgaven en gebouwen die wel een beetje voor de eeuwigheid staan.
De reden dat de toren er niet komt en uiteindelijk het stadhuis wel, is het verhaal dat Gabri van Tussenbroek heel mooi in zijn boek weet te geven. Hier zie je dat het gekonkel zoals dat soms doorsijpelt vanuit de Haagse achterkamertjes, zijn grondslag al heeft in de Gouden eeuw.
Het hoort bij de Nederlandse overlegcultuur vol compromissen en waar een verlies nooit zo scherp gespeeld wordt. De verliezer druipt af – of sterft – en niemand heeft het er meer over. En in het boek De toren van de Gouden Eeuw weet Gabri van Tussenbroek deze geschiedenis weer heel mooi te belichten. Voor iedereen die van geschiedenis, gebouwen en de Gouden Eeuw houdt, een must om te lezen. Het geeft zoveel leesplezier. Heerlijk!
Gabri van Tussenbroek: De toren van de Gouden Eeuw, Een Hollandse strijd tussen gulden en God. Amsterdam: uitgeverij Prometheus, 2017. ISBN: 978 90 446 3478 5. 368 pagina’s. Prijs: € 25,99. Bestel
Geen opmerkingen:
Een reactie posten