28 februari 2015

Bennies

bennies-gevonden-in-benteloNiet zo heel lang geleden schreef ik over de neergestorte bommenwerper bij Bentelo. Het artikel verschijnt volgende week in het boek: Onvergetelijke oorlogsverhalen, Delden terug naar toen. Bij de berging van het toestel in 2004 kwamen persoonlijke bezittingen uit de Bentelose aarde: een horloge, kledingstukken en een pakje met Bennies.

Over Bennies, benzedrinepillen schrijven Charles den Tex en Anneloes Timmerije ook in hun boek Het vergeten verhaal van een onwankelbare liefde in oorlogtijd. Het zijn amfetamines die de vliegers oppeppen om door te vliegen door hun slaap heen. Het houdt ze in de lucht, stelt de vlieger Winckel:

Standard issue‘, zegt hij. ‘Houdt je in de lucht, en daar gaat het toch om, want wat moeten wij nou op de grond.’ (63)

Ze zijn alleen op de grond om te tanken. De rest is het vliegen op de pillen. Zo weten Winckel 600 uur te vliegen in drie maanden tijd, waarvan hij de eerste dagen van de oorlog vrijwel non-stop vliegt. Zonder te slapen. De pillen peppen hem op en helpen hem wakker te blijven.

Ook Guus slikt de pillen. Elke drie uur een pilletje tijdens de missies. Het gevoel van uitputting verdwijnt na het innemen van zo’n pilletje. Het werkt verslavend merkt Guus Hagers. Als een Japanse jager zijn formatie aanvalt, gieren de amfetaminen door zijn lijf.

Hyper van de benzedrine, in de hoogste versnelling, komen de klappen nauwelijks aan bij Guus. Zijn reactiesnelheid ligt nog hoger dan zonder pillen. Grumpy gaat neer. Hij ziet het, hij hoort het, maar de bennies in zijn bloed jagen hem verder. Hij is sneller dan de klap. Altijd sneller. Sneller dan het verlies. Wat hij voelt, komt later, en ook dat is vervormd. (196)

De klap komt inderdaad later als hij zijn smalle vliegtuigstoel niet meer uitkomt.

Het liefst zou hij één of twee bennies willen, het is een onwillekeurige behoefte. Hij is zo gewend aan de pillen dat hij zich niet eens meer afvraagt wat er et hem aan de hand is. Hij weet dat één bennie de intense leegte uit zijn lijf zal verdrijven, maar zijn laatste pilletje heeft hij twee dagen geleden genomen en buiten de aanvalsbasis zijn ze veel minder makkelijk verkrijgbaar. (234)

Hij kickt ervan af. Het helpt hem zijn emoties beter onder controle te houden. De instorting duurt anderhalve dag en twee nachten, waarna hij zich weer hervat en gaat vliegen. Daarna komen de bennies niet meer voor in het verhaal. Dus of Guus Hager er echt mee gestopt is…

Charles den Tex & Anneloes Timmerije: Het vergeten verhaal van een onwankelbare liefde in oorlogstijd. Breda: De Geus, 2014. ISBN: 978 90 445 3348 4. 416 pagina’s. Prijs: € 19,95.

Een perfecte dag voor literatuur

Dit is mijn bijdrage over Het vergeten verhaal van een onwankelbare liefde in oorlogstijd van Charles den Tex en Anneloes Timmerije. We lezen dit boek op vandaag bij Een perfecte dag voor literatuur van notjustanybook.nlLees de bijdragen van anderen in de reacties.

Het boek Onvergetelijke oorlogsverhalen, Delden terug naar toen verschijnt volgende week zaterdag en is te bestellen via: dtnt.nl/bestellen.

27 februari 2015

Het teken van de bidsprinkhaan

image

In de roman De bidsprinkhaan van André Brink speelt de bidsprinkhaan een hoofdrol. Het dier is voor de Khoikhoi de heraut van de voorspoed, vertelt de verteller in Brinks roman. Als na Kupido Kakkerlaks geboorte een bidsprinkhaan op het vormeloze pakketje zit te bidden, kan er niets anders dan een wonder gebeuren. Het kind is niet dood, het kind leeft!

Vanaf dat moment vergezelt de bidsprinkhaan hem. Telkens als het dier op het toneel verschijnt, gebeurt er iets bijzonders. Dat gebeurt het hele verhaal. Bijvoorbeeld als hij op de bok bij de verhalenverteller Servaas Ziervogel zit onderweg door Zuid-Afrika:

tussen hen in op de bok, precies in het midden, hoog op zijn voorpootjes biddend samengevouwen, oogverblindend groen en een bidsprinkhaan.
Dat is het teken waarop hij heeft gehoopt. (59)

In het tweede deel van De bidsprinkhaan is de zendeling James Read de verteller. Hij is zich zeker bewust van de betekenis van dit diertje voor de Khoikhoi, maar hij krijgt een wijze les van Kupido. Een bidsprinkhaan hoort wel buiten en niet binnen, hoort de Britse zendeling van Kupido:

‘Een bidsprinkhaan is net als een ster, zijn plek is buiten. Als hij naar binnen komt, gebeurt er allerlei slechts.’ (215)

De bidsprinkhaan als troost en rots in de branding. Het hele boek door vergezeld dit heilige diertje Kupido Kakkerlak. De twijfel slaat dan ook bij Kupido toe als hij een ezelswagentje op hem af ziet komen vanuit de verte. Een zwarte man in witte kleren zit op de bok.

Naast hem op de bok zit rechtop en hooghartig een groene bidsprinkhaan. Zit hij daar echt of is het iets waarop je je in het felle licht kunt verkijken? (278)

Het is voor Kupido een teken aan de wand. Dat de bidsprinkhaan er niet meer zit als hij meegaat, is niet erg. Ze hebben hem niet meer nodig, het teken is voldoende.

André Brink: De bidsprinkhaan. Oorspronkelijke titel: Praying Mantis. Vertaald door Rob van der Veer. Amsterdam: Meulenhoff, 2004. ISBN: 90 290 7760 3. 288 pagina’s.

26 februari 2015

Schapen op de uitkijk

image

De zon lokt ons naar buiten. We gaan even een rondje fietsen op deze heerlijke middag. Al fietsend merken we wel dat de wind wat tegen ons blaast, maar daar trappen we moedig tegenin. Niet elke tegenwind is een tegenslag.

image

Ik geniet van de mooie luchten, het spel van de wolken met de zon en de kale bomen waartussen het licht stroomt. De wind in de ogen maakt het beeld soms nog iets troebeler. En zo komen ze aan je voorbij: de konijntjes op het industrieterrein, de hoogspanningsmasten die overal opdoemen en het verkeer dat verderop raast.

image

We zwerven wat rond tot ik op het idee kom om even langs de schaapskooi te rijden. Misschien zijn er lammetjes, vertel ik Doris. Ze wordt enthousiast. Dat wil ze wel zien. We kruipen door het gangetje onder de snelweg. Nuon adverteert dat ze de donkere gang tot de lichtste onderdoorgang van Almere hebben gemaakt. De snoepkunstenaar heeft alles opgevrolijkt met snoeppapiertjes op de betonnen wanden.

image

De schapen in de schaapskooi hebben nog niet gelammerd. Het kan elk moment gebeuren. De drachtige schapen hebben dezelfde uitstraling als hoogzwangere vrouwen. Moe van het gewicht dat ze bij zich dragen. Ergens zijn ze het helemaal zat. Laat het maar komen, lijken ze te verzuchten.

image

Een heel breed schaap weet geen raad met haar poten. De achterpoten gaan de hele tijd op en neer. Een ander schaap dat een plekje heeft gevonden in het hooi, is rustig aan het herkauwen. Onderwijl zie je de lammetjes in haar buik bewegen. De bult verschuift iets naar voren.

image

Doris vindt de klimtoestellen buiten veel interessanter dan de herkauwende schapen. Een jongetje die overal commentaar op heeft, zit in de grote schommel en laat zich heerlijk heen en weer schommelen terwijl Doris het gevaarte steeds harder laat slingeren.

image

Als de schapen lammeren, mag je niet meer naar binnen. Dan moet je door het raam naar binnen kijken. We nemen ons voor volgende week zeker nog een keer een kijkje te nemen. Binnen breien vrijwilligers de wol op van de geschoren dames. Speciaal voor de hygiëne zijn de schapen geschoren voordat ze gaan lammeren.

image

We rijden nog even naar de uitkijktoren van Utopia. Gewoon omdat we er nog even zin in hebben. Doris neemt niet de trap, stapt als een heuse spin tussen twee touwen door naar de overkant. Voorzichtig en behoedzaam. Alleen haar vader vreest het ergste. Zeker als in het midden de koude wind haar doet slingeren en ze elk moment in de sloot kan vallen.

image

Maar ze brengt het tot een goed einde. We lopen naar de uitkijktoren. Wat zou er met de toren gebeuren als hier straks de Floriade verrijst. Het terrein oogt verwaarloosd. We moeten over allemaal takken en stukken metaal stappen om in de toren te komen.

image

We klimmen omhoog en genieten boven weer van het uitzicht. In het Weerwater dobbert een koppeltje eenden en wat verderop krijst een meerkoet over het water. Verder spiegelen de wolken in het wateroppervlak. Wat verderop heeft de wind vat op het water en maakt ze golfjes.

image

Beneden valt de schaduw van de uitkijktoren over het gras en duikt daarna in het water. Een groepje mensen loopt langs de waterkant in de richting van een boodschappenwagentje dat in het water ligt. De waterkant oogt modderig en de eenden raken steeds verder van de kant, dieper het Weerwater op.

image

Als we weer naar beneden gaan, telt Doris de treden. We zijn er bijna en raken bijna de tel kwijt. Zeker ook omdat een groepje mensen zeer luidruchtig ons tegemoet klimt. We komen op 107 treden en stappen weer over de metalen plank en komen buiten.

image

Terug neemt Doris niet de touwbrug, maar stapt over het houten bruggetje naar de fietsen. We rijden even later weer lekker naar huis, halen een hond in en kijken vanaf de waterkant naar het stadshart.

image

25 februari 2015

WD40

image

Een opvallend element in Ralf Mohrens Tonic zijn de treffende vergelijkingen die de verteller Arthur Poolman maakt. Hij merkt dat hij bij weinig belangstelling kan opbrengen voor kletspraat. Is het een karakterfout, vraagt hij zich af.

Hoort kletspraat er gewoon bij? Is dat de waterverdrijvende spray, de WD40, voor het menselijk verkeer en heb je dat maar gewoon te accepteren omdat het vastloopt. (143)

Tonic zit barstensvol met dit soort vergelijkingen. Arthur Poolman weet zo heel beeldend de problemen waarmee hij worstelt onder woorden te brengen. Ze helpen mee om het verhaal te versterken.

Bijvoorbeeld om aan te geven dat het drinken zijn lijf helemaal uitput:

Ik was een auto met een lekke koppakking waarvan nog maar twee cilinders functioneerden. (110)

Hij gaat verder in de vergelijking:

Nou, ik liep maar op één poot en bij tegenwind of het minste heuveltje viel ik stil. (111)

Verderop vergelijkt de verteller Arthur Poolman de drank met een vriend, een trouwe hond die altijd aan zijn zijde is. Terwijl kort daarvoor zijn geweten nog als een tevreden poes tegen de verwarming lag te slapen.

Het zijn die vergelijkingen die heerlijk zijn om te lezen en die het boek kleur geven. Ze maken het zware thema van de drankverslaving dragelijk. Het plezier in het spel met de taal en het verhaal, laat zien dat Ralf Mohren mooi en treffend kan schrijven.

Dat gaat veel verder dan alcoholisme. Daarom zie ik uit naar zijn volgende boek.

Ralf Mohren: Tonic, (non-)alcoholische roman. Amsterdam: Meulenhoff, 2015. ISBN: 987 90 290 8940 1. Prijs: € 18,95. 256 pagina’s.

24 februari 2015

Droogdrinken

image

Droogdrinken noemt het personage Soren het in Ralf Mohrens roman Tonic. Of zoals de verteller Arthur Poolman het uitlegt:

Droogdrinken is met veel voldoening terugdenken aan de tijd dat je dronk en gebeurtenissen die toen plaatsvonden ophemelen zonder de consequenties mee te nemen in de waardering ervan. (121)

Soms lijken de herinneringen die Arthur Poolman aanhaalt ook op dat droogdrinken. De roes van de drank, het leven in het nu en vergeten van alle zorgen. Zelfs morgen lijkt dan niet te bestaan.

Of zoals hij het zelf verwoordt, de verdoving van de drank: het drinken brengt hem bij zijn dromen.

Zonder drank leven is zonder dromen leven. Hoe nep die dromen misschien ook waren, ze werkten wel. Een fake-orgasme is, mits goed uitgevoerd, voor de ontvangende instantie volstrekt bevredigend. Je weet niet beter en je kunt je er gewoon lekker aan warmen: goed gedaan en nu lekker slapen gaan. (227)

De dromen verdwijnen omdat hij stopt met drinken. Hij mist het soms, maar droogdrinken helpt niet. Al zit hij soms mijmerend in de kroeg terug te denken aan de tijd dat hij nog dronk. Gelukkig overwint de ellende die aan het drinken gekoppeld zit, elke keer.

Het leven vindt Arthur Poolman wel saaier geworden sinds hij niet meer drinkt. Hij merkt dat er vrienden zijn waarbij de vriendschap alleen om de drank draaide, zoals zijn tennismaatjes. De oude vriendschappen houden wel stand, al is het heel erg zoeken naar nieuwe vormen. De drank is namelijk verdwenen.

Dat geeft leegte, een leemte die Arthur Poolman weer probeert op te vullen. Bovendien heeft hij veel extra tijd gekregen. Hij zoekt in Tonic naar het vullen van die leemte en daarnaast probeert hij het leven met de drank te verwerken.

Ralf Mohren: Tonic, (non-)alcoholische roman. Amsterdam: Meulenhoff, 2015. ISBN: 987 90 290 8940 1. Prijs: € 18,95. 256 pagina’s.

23 februari 2015

De val en de feestweek

image

Arthur Poolman, de hoofdpersoon in Ralf Mohrens debuutroman Tonic, ontdekt het boekje De val als hij in Deventer is. Hij koopt het boek van August Willemsen in zijn laatste feestweek. Een week waarin hij zich helemaal te buiten gaat en zichzelf verliest in de alcohol.

Zelfs over De Val, mijn laatste feestweek, moet ik vertellen. Eerlijk en open. Het verhaal moet mijn heelmeester zijn/ Mijn medicijn. Mijn tonic. Omdat het oude medicijn geen medicijn meer is. (23)

Hij vindt het boekje in een antiquariaat, een van de vele antiquariaten die boekenstad Deventer rijk is:

Het kostte bijna niks, evenveel als een amsterdammertje. (83)

Arthur Poolman leest het en vereenzelvigt zich vrijwel meteen met de hoofdpersoon August Willemsen:

Ik zou geen heup breken, hoewel het makkelijk had gekund. Het raamwerk, het verhaal , stond echter als een huis. (84)

Terwijl hij het verhaal van Willemsen leest, leest hij zijn eigen verhaal. De Val van Arthur Poolman is aanstaande. Het zal niet lang meer duren. Deze fatale dagen heeft de verteller opgedeeld in de cursieve hoofdstukken waarmee hij het grote verhaal opdeelt. In het grote verhaal verwijst hij vaak naar deze gedeelten.

Daarmee treedt bij Arthur Poolman hetzelfde effect op als in De Val. Het lijkt therapie voor alcoholisten: terug naar het delirium, het moment dat de werkelijkheid verdrinkt in de drank. August Willemsen speurt in zijn dagboeken en brieven naar de momenten dat hij zichzelf verliest in de drank. Arthur Poolman maakt een zorgvuldige reconstructie van die laatste feestweek.

Verbazingwekkend treffend weet hij in Tonic de beschrijven hoe hij zichzelf helemaal kwijtraakt. De drank beheerst hem en er lijkt geen weg terug. Zijn hele omgeving beseft dat, maar hij nog niet. Daarvoor moet hij diep vallen. Net als Guus in het boek De val. Al maakt de hoofdpersoon uit De val het veel bonter, vindt Arthur. Hij herkent er akelig veel in.

Net als in De val besteedt Arthur Poolman de rest van het boek vooral aandacht aan de speurtocht naar zichzelf en waar de afhankelijkheid van de drank begon. Hij speurt en komt uit bij zijn studententijd. Heel de wereld is rond de drank gaan draaien. Met dat hij stopt met drinken, verandert ook zijn sociale leven en dat is heel zwaar.

Daarmee weet Ralf Mohren met Tonic het boek De val van August Willemsen te evenaren. Het vormt een mooi duo. En met welk boek je zou moeten beginnen, durf ik niet te zeggen.

Ralf Mohren: Tonic, (non-)alcoholische roman. Amsterdam: Meulenhoff, 2015. ISBN: 987 90 290 8940 1. Prijs: € 18,95. 256 pagina’s.

August Willemsen: De val. Amsterdam: Uitgeverij De Arbeiderspers, 1991. Privé-domein nr. 177. ISBN: 90 295 5744 3. 178 pagina’s.

22 februari 2015

De val

image

En ineens zag ik De val een paar weken later liggen op de tafel afgeschreven boeken. Dat liet ik niet liggen, een euro! Ik nam het mee naar huis, begon er vrijwel meteen dapper in. Het verhaal van een alcoholist die valt en die in een verpleegtehuis belandt. Omringd door mensen, ellende en andere alcoholisten.

Het is een warrig verhaal, dat vooral komt door het citeren van talloze geschriften die Willemsen eerder heeft opgesteld. Het maakt het verhaal lastig voor een vluchtige lezing, maar mooi bij zorgvuldige lezing. Dat ontdekte ik de laatste dagen bij het lezen van het verhaal van Willemsen.

Ik herkende er ook veel in. Ik heb namelijk twee jaar met dak- en thuislozen gewerkt en herken de verslavingsproblematiek. De overtuiging dat het nu wel goed gaat, maar de terugval die dan komt en die heftiger is. De verdoving lijkt sterker te zijn. De behoefte aan verdoving is ook sterker.

Wat het mooie aan De val is, is dat August Willemsen een inkijkje geeft aan wat er gebeurt in zo’n roes. Hij verliest alle realiteit. Alleen de klok kan hem nog helpen. De onrustige dromen en het verval dat er geleidelijk in sluipt.

Dit boek versterkt mijn opvatting dat alcohol een verschrikkelijke drugs is. De slijter komt bij Willemsen niet verder dan enkele voorzichtige waarschuwingen. De verloedering en het verval monden uit in de hevige val waarbij hij zijn heup breekt.

Het boek is een reconstructie van de maanden voor de val en een zoektocht hoe het toch komt. Een antwoord vindt hij niet. Het einde verraadt dat hij er niet van af is, maar misschien wel meer een balans heeft gevonden. Of het hem zal weerhouden nooit meer te drinken, verraadt zijn biografie op internet. In 2007 overleed hij en de berichten over hem laten zien dat hij nooit van de fles af kon blijven.

Dat is de kracht van het boek De val. August Willemsen geeft op een openhartige wijze een inkijkje in het leven van een verslaafde. Het verlangen naar de drank. Het voornemen te stoppen en de afhankelijkheid van alcohol. Hij laat zien dat zijn verslaving hem in zijn functioneren belemmert. In mijn opvatting dé definitie van verslaving: de afhankelijkheid belemmert je om goed te kunnen functioneren.

August Willemsen: De val. Amsterdam: Uitgeverij De Arbeiderspers, 1991. Privé-domein nr. 177. ISBN: 90 295 5744 3. 178 pagina’s.

21 februari 2015

Gevallen

image

Het boek lag ergens bij de dagboeken en autobiografische geschriften in de bibliotheek. De val heette het. Voorop een foto van twee hoge torenflats en een breed fietspad loopt de bladzijde omhoog.

Onmiskenbaar zo’n nieuwbouwwijk in Amsterdam. Waarschijnlijk de Bijlmer. Op het fietspad rijden twee brommers. Iets verderop ligt een jas of plastic tas. De foto duidelijk genomen vanuit een andere torenflat. Het beeld deprimeert en dat intrigeert mij weer. Net als de twee olifantenpaadjes die mooi evenwijdig van onder de pagina naar omhoog komen.

En dan is er die eerste alinea, geschreven op 11 februari 1990 die je gelijk naar binnen trekt.

Ik zit hier bijna twee maanden. De heer Van M. probeert de hele dag uit zijn rolstoel te komen, waarin hij zit vastgebonden; de heer J. morst en kliedert, slaapt en rookt scheefgezakt in zijn rolstoel; de heer S. vertelt elke ochtend dat hij aan zijn heup geopereerd is (dat zijn we allemaal) en ouwehoert; de heer Sch. klaagt over pijn (die hebben we allemaal) en ouwehoert schreeuwend. En nu heb ik het nog niet eens over de heer G., die is weggelopen. Hoe ben ik hier verzeild geraakt. (5)

Tegen zo’n begin is geen kruid opgewassen. Dat wil je verder lezen. Hier is een rasverteller aan het woord met een adembenemende stijl. Het is de beroemde vertaler van Portugese en Braziliaanse poëzie, Fernando Pessoa en Carlos Drumond de Andrade, namelijk August Willemsen. In het verhaal meneer Willemsen of meneer Willems.

Ik vond het boek in de bibliotheek las de eerste stukken, maar legde het weer terug. Nee, niet nu. Later. Het nam mij teveel mee en ik moest veel andere boeken lezen. Ik zette het boek terug. Het boek viel bijna uit elkaar van ellende en veelgelezen.

August Willemsen: De val. Amsterdam: Uitgeverij De Arbeiderspers, 1991. Privé-domein nr. 177. ISBN: 90 295 5744 3. 178 pagina’s.

20 februari 2015

Tonic en De Val

image

Bij de bloggersbijeenkomst van uitgeverij Meulenhoff sprak ik Ralf Mohren even. Ik wist niet zo goed wat ik van zijn (non-)alcoholische roman Tonic moest vinden. Deze debuutroman van hem zou een paar weken later uitkomen. Zou het weer zo’n beklag van een ex-alcoholist worden of zat er wel iets moois in?

Ik vertelde hem over het boekje De val van August Willemsen dat ik een paar maanden eerder had gelezen. Een bijzonder boekje over alcoholisme is dat. Vooral de fragmenten waar Willemsen citeert uit zijn dagboeken. Het zijn halve dromen waarbij al het besef van tijd, plaats en ruimte wegvallen.

Mohren werd heel enthousiast toen ik het hem vertelde. ‘Dat boek, De val, komt juist ook voor in mijn boek.’ Hij vertelde dat hij het een prachtig werk vond. Dat het boek voor hem een voorbeeld was. Een klein eerbetoon in zijn eigen debuutroman.

Vanaf die ontmoeting liet mij de roman Tonic niet meer los. Dat boek wilde ik ook lezen. Al was het alleen maar om het aparte boek van August Willemsen hierin terug te vinden. Dat zo’n boek als inspiratie dient voor Tonic, kan alleen maar betekenen dat het debuut van Ralf Mohren heel goed is.

En goed is het debuut van Ralf Mohren zeker. De alcoholische beelden spelen ook een rol net als in De val van August Willemsen. Al is Tonic een totaal ander boek geworden. Het is een boek dat je niet loslaat en waarvan je kunt genieten.

Daarmee is Tonic meer dan een roman over drinken en stoppen met drinken. Het is een boek geworden dat veel meer vertelt: over loslaten, verdriet, schaamte en afhankelijkheid. Door deze grootse thema’s komt het zelfs verder dan De val.

Morgen lees ik eerst August Willemsens boek De Val.

Ralf Mohren: Tonic, (non-)alcoholische roman. Amsterdam: Meulenhoff, 2015. ISBN: 987 90 290 8940 1. Prijs: € 18,95. 256 pagina’s.

19 februari 2015

Dikke Jeanne

image

Frans Laarmans komt in de roman Lijmen/Het Been in dienst bij Boorman. Aan de overkant van de straat waar de firma Lauwereyssen gevestigd is, heeft dikke Jeanne haar kroeg. Ze groet Laarmans al als hij de eerste keer bij de firma is geweest met Boorman. Volgens mevrouw Lauwereyssen zou Jeanne het personeel van hun firma opruien.

Enfin, een mens waar iedereen bij ’t binnenkomen in knijpt, en die hen onder ’t tappen maar steeds gelijk geeft. (110)

Als Frans Laarmans op onderzoek gaat om te achterhalen van wie de straat is, gaat hij op advies van Boorman bij Jeanne langs:

Een halfuur later zat ik met Jeanne op mijn schoot en in minder dan geen tijd had ik dertig frank te betalen. Tegen vijf uur keerde ik terug met het bericht dat de gang van de smid was en dat het smeden iedere ochtend om acht uur aan de gang ging. (157)

Later drinkt hij regelmatig moed in bij dikke Jeanne als hij een nieuwe termijn geld komt ophalen bij mevrouw Lauwereyssen. De laatste keer passeert hij haar raam omdat hij de laatste termijn helemaal zelf mag houden. Hij wordt vergezeld door een engel en een duivel met de stem van Boorman:

“Je hoeft alles niet naar dikke Jeanne te dragen, kerel. Zet de hoofdsom op mijn bank, dan zal zij aandikken… Hi, hi, hi,” grinnikte de duisternis. (167)

Laarmans wil mevrouw Lauwereyssen het resterende bedrag schenken, maar dat weigert ze. Ze wil alles tot de laatste cent betalen. Ze weigert ook maar iets van Boorman aan te nemen.

Ik vind de rol van dikke Jeanne in Elsschots roman heel erg treffend. Ik vermoed dat ze zoals mevrouw Lauwereyssen in het begin suggereert, erg makkelijk met haar klanten omgaat. De vriendschappelijke houding waarmee ze met Laarmans omgaat, suggereert dat er iets meer is dan alleen een pilsje bij haar drinken.

Sylvia Kristel

In de verfilming van het boek speelt Sylvia Kristel de bardame. Volgens blogger Dagmar gaat Jeanne wel heel vriendschappelijk met Laarmans om in de film, terwijl dat in het boek niet zo zou zijn. Daar ben ik het volstrekt mee oneens. Ook in het boek gaat dikke Jeanne heel vrij om met Laarmans en je vermoedt dat de twee een verhouding hebben.

Al heeft Sylvia Kristel niet het postuur zoals dat je dat zou verwachten bij het lezen van Lijmen/Het Been. Wellicht dat hiervoor het vervolg Het been heeft bijgedragen aan deze keuze.

Zwaargepoederd

In Het been herkent Laarmans dikke Jeanne namelijk niet als hij in het café binnenstapt waar ‘een zwaar gepoederde lichtblonde vrouw op jaren’ voor ’t venster zit te breien. Hij vraagt aan haar hoe lang Jeanne al uit de zaak is, maar hij ziet niet dat het de Jeanne zelf is met wie hij spreekt. Een suikerziekte heeft haar sterk vermagerd:

“Veel te zwaar was ik,” concludeerde zij, “want ik heb nog meer dan genoeg.” En de proef op de som zettend duwde zij in haar leden zodat het restant van haar boezem weer tijdelijk tot boven in haar korset opwentelde. (205)

Ze laat daarna trots de plaquette zien die het personeel van de firma Lauwereyssen aan haar gegeven heeft. De foto ziet Laarmans duidelijk, is uit een Wereldtijdschrift geknipt.

Verder komt Jeanne Vermeersch niet meer voor in Het been. Daar draait het vooral om de berouwende Boorman die kostte wat kost het afgetroggelde geld aan mevrouw Lauwereyssen wil teruggeven.

Willem Elsschot: Lijmen/Het Been. Bezorgd en toegelicht door Peter de Bruijn. 4e druk als Atheneum Pocket. Amsterdam: Atheneum-Polak & Van Gennep, 2010. ISBN: 978 90 253 6767 1. 268 pagina’s.

18 februari 2015

Piano's en keukenliften

image

Ik las laatst weer Lijmen/Het been van Willem Elsschot. Een kleine twee jaar geleden las ik het ook. Toen uit het dikke verzameld werk. Nu zag ik het in een handzame editie van uitgeverij Atheneum – Polak & Van Gennep. Het exemplaar nodigde mij gelijk uit de roman van Elsschot opnieuw te lezen.

In eerste instantie viel dat tegen. Het kostte mij best veel moeite erin te komen. Pas op het moment dat de Firma Lauwereyssen een rol gaat spelen, komt het verhaal prachtig op gang. Ik liet mij meenemen in de droogkomische stijl van Willem Elsschot.

Het begon voor mij echt leuk te worden als Laarmans de prospectus voor Lauwereyssen voorleest. Hij heeft hiervoor een oud artikel gebruikt dat voor een pianofabriek was. Hij is vol lof in het artikel over producent van keukenliften. Het woord piano heeft Laarmans overal vervangen door keukenliften, behalve op één plek. Hij leest voor:

“die dan ook beseffen,” viel ik in, ‘dat Lauwereyssens fabriek een waar industrieel paradijs is. Wie er eenmaal werkt, gaat niet meer weg, zodat dezelfde mensen reeds jarenlang dezelfde taak verrichten en zich geleidelijk hebben opgewerkt tot een weergaloze bedrevenheid. Het mag dan ook gezegd worden dat Lauwereyssens piano’s…”
“Keukenliften,” verbeterde Boorman kortaf.
“…dat Lauwereyssens keukenliften,” hervatte ik als de bliksem, (122)

Je ziet de twee mannen naast elkaar zitten tegenover Pieter Lauwereyssen en zijn zus. De vergissing wordt niet opgemerkt en de Lauwereyssens bestellen 100.000 exemplaren van het Wereldtijdschrift.

De acquisitiefraude die Boorman en Laarmans plegen, gaat in het tweede boek Het been de slinkse Boorman parten spelen. In het vervolgboek probeert hij zijn geweten schoon te krijgen door mevrouw Lauwereyssen het geld dat hij haar afhandig heeft gemaakt, terug te geven. Zij weigert in alle toonaarden, maar Boorman geeft niet snel op.

Willem Elsschot: Lijmen/Het Been. Bezorgd en toegelicht door Peter de Bruijn. 4e druk als Atheneum Pocket. Amsterdam: Atheneum-Polak & Van Gennep, 2010. ISBN: 978 90 253 6767 1. 268 pagina’s.

Het boek Lijmen/Het Been was het 9e boek van 2015 dat ik las voor het project #boekperweek

17 februari 2015

Levensgrote vriezer

image

De boer Tiny Polski geeft een rake beschrijving van Allie Fox. Het is een buitengewoon betweterig mannetje dat meer gelijk heeft dan de boer beweert. Hij ziet Amerika ten onder gaan aan verspilling.

Als de boer hem vraagt om een goedkope levensgrote koelkast op vuur te maken, weigert hij. Niet omdat hij het niet kan, maar vanwege de reden die de boer geeft voor deze wens. De landbouwer wil de oogst opslaan zodat hij het voor een hogere prijs kan verkopen door de schaarste die hiermee ontstaat.

Het gezin vlucht uit de Verenigde Staten en vindt een stukje grond in Honduras, Jeronimo. Niet veel meer dan het modderige einde van een modderpad, vindt de verteller. In die wildernis wil Allie Fox een zelfvoorzienende plek maken met een immense ijsmachine aangedreven door een klein vuurtje.

Het is zijn uitvinding om uit warmte ijs te maken. Niet dat het enige nut heeft, maar hij wil aan iedereen laten zien dat je uit vuur ijs kunt maken. Het enorme gevaarte krijgt de naam Dik Trom en staat midden op het terrein van de familie Fox. Bij de bouw, klimt de zoon Charlie in het binnenste van het metalen bouwwerk:

Ik herkende wat ik zag. Dit was geen buik – dit was vaders hoofd, het mechanische gedeelte van zijn brein en de wirwar van zijn geest, even krachtig en veelomvattend en geheimzinnig. […] Alles paste zo perfect en zat zo hecht geklonken en was zo sluitend aangebracht dat het egoïstisch geworden was. Ik kon zien dat er orde in zat, maar de orde – de omvang ervan – boezemde me angst in. (190)

Het is de typering van zijn vader. De voorspellende zin volgt even later:

Ik bedacht dat je hier kon doodgaan of – als je eenmaal gevangen zat – gek kon worden. (191)

Dat het bouwwerk ook levensgevaarlijk is door de verrijkte ammoniak en waterstof die Allie Fox in de leidingen giet, vertelt hij pas als het gif in de leidingen zit. De machine draait zonder enig nut om ijs te maken. IJs dat Allie Fox graag laat zien aan de bewoners van de wildernis.

Hij maakt er zelfs een tocht voor over de bergen om het ijs aan de indianen te laten zien. Dat hij daar na het nodeloos sjouwen van een enorme brok ijs aankomt met slechts een splinter ijs, verzwijgt hij later. Sterker nog, hij vertelt dat ze werkelijk ijs hebben gezien. Hier scheurt het geloof in zijn vader. Charlie noemt hem hier voor het eerst een zak.

Steeds weer poogde ik me ijs te herinneren in vaders handen en verbazing op de gezichten van de indianen. Maar er was niets – geen ijs, geen verbazing. Het was allemaal erger en vreemder geweest dan deze leugen. (267)

Deze barst in het vertrouwen in zijn vader, zet zich later door. Ook al redt hij zijn vader, waarmee alles wordt verwoest bij de genadeloze val van deze eigenwijze en koppige man. Op de trektocht door de wildernis belandt het gezin in de moerasdelta waarover Paul Theroux schreef in de Oude Patagonië Expres.

Daar volhardt Allie Fox in zijn verhaal dat de Verenigde Staten er niet meer zouden zijn. Het geloof brokkelt meer en meer af. Dat kan niet meer goed aflopen, weet je als lezer. En je blijft lezen omdat je wilt weten hoe het afloopt. Het kan alleen maar dat de boer Tiny Polski gelijk heeft.

Paul Theroux: Muskietenkust. Oorspronkelijke titel: The Mosquito Coast. Vertaald door Joop van Helmond. 4e druk. Amsterdam: Uitgeverij De Arbeiderspers, 1989 [1984]. ISBN: 90 295 4867 3. 436 pagina’s.

16 februari 2015

Ordening in mijn bibliotheek - #50books

image

Bij de foto’s van Boudewijn Büchs bibliotheek zie je op oudere foto’s dat alle boeken netjes geordend staan. De foto’s die vlak na zijn dood zijn gemaakt, laten een rommelige bibliotheek zien. Boordevol stapels boeken op tafeltjes, voor de kasten en op de trap.

Of hij dat speciaal voor de foto’s heeft opgeruimd of dat later de slordigheid binnentreedt, durf ik niet te zeggen. Iets soortgelijks zie je ook op de foto’s die van Gerrit Komrij’s bibliotheek zijn gemaakt na zijn dood. Het ordenen van boeken kost tijd en misschien heb je dat niet meer vlak voordat je sterft.

Bij mij schiet de ordening er de laatste tijd ook aardig in. Ook omdat mijn bibliotheek een beetje begint dicht te groeien. Tot nu lukt het nog net de boeken ergens op andere te leggen. Dat is niet zo goed voor de boeken, dus ik zou eigenlijk de rijen moeten herordenen. Misschien wegdoen wat ik overbodig vind.

image

In mijn studententijd besloot ik ook mijn kamer rigoreus opnieuw in te delen. De reden was dat ik geen boek meer kon vinden. Ik ontwikkelde de theorie dat je iets niets hebt als je het niet kunt vinden. Alle wanden van mijn kamertje voorzag ik van planken waarop ik de boeken zorgvuldig uitstalde. Daarnaast nam ik uitvoerig mijn bibliotheek door en deed kritisch allerlei overbodige boeken weg. Ze kwamen in twee grote dozen die ik tijdelijk op de gang zette.

Ik verhuisde een klein jaartje later naar Almelo en de twee grote dozen gingen mee. Na nog een keer kritisch alles te hebben uitgeplozen, verkochten we een deel van de overtollige boeken op de Almelose boekenmarkt op Hemelvaartsdag. Dat deden we twee jaar achter elkaar en het leverde een leuk bedrag op.

Na de laatste verhuizing in 2006 heb ik alle overtollige boeken in dozen bewaard waarmee ik ooit nog op de boekenmarkt wil staan. Andere wil ik via internet verkopen. Maar zoals dat vaker gaat, komt het er niet van en blijft de grote herschikking achterwege.

image

De stapels boeken die zich nu in mijn bibliotheek beginnen te vormen, zouden het teken aan de wand moeten zijn: ik moet weer eens aan de slag om alles overzichtelijker te maken. Al kan ik op dit moment alles snel vinden en hoef ik niet heel lang op zoek naar een boek. Ze staan op alfabetische volgorde. De opgestapelde boeken liggen op andere boeken die in dat alfabet ergens zitten.

Maar het staat zoveel mooier en overzichtelijker. Bovendien is vorig jaar een deel van Inges boeken een etage lager verhuisd. Dus misschien volgend weekend maar eens een beginnetje maken. Of wordt het toch een weekend of wat later?

#50books

Dit is het antwoord op vraag 7 van het blogproject #50books. #50books is een initiatief van Peter Pellenaars. Na Martha Pelkman in 2014 heeft Peter het in 2015 weer overgenomen. Bekijk mijn andere bijdrages voor dit bijzondere boekenblogproject.

15 februari 2015

De bidsprinkhaan

image

De dood van André Brink vorige week vrijdag, bracht bij mij zijn boeken weer onder de aandacht. In 2006 kreeg ik van uitgeverij Meulenhoff een bijzonder boek opgestuurd om te bespreken voor Litnet. Het is het boek De bidsprinkhaan. Een boek dat speelt in Zuid-Afrika ergens tussen 1760 en 1825. Het boek staat al heel lang op mijn verlanglijstje om te lezen.

Veel Nederlandse necrologieën die bij de dood van André Brink vorige week verschenen, vertellen dat de kracht van zijn romans vooral ligt in de periode van de apartheid. Daarna verdween de spanning uit zijn boeken en de boosheid. Gemopper dat in mijn ogen onterecht is. Het getuigt meer van onkunde van de schrijver van de betreffende necrologie voor wie Zuid-Afrika alleen bestaat uit olifanten en apartheid.

Tijdens mijn studie las ik al een historische roman van hem, Een ogenblik in de wind. Het is een innemend liefdesverhaal tussen een blanke Compagniedochter Elsabeth en de zwarte Adam. Het verhaal speelt in de 18e eeuw. Het boek inspireerde Enst Jansz tot het lied ‘Een ogenblik in de wind’.

Daarom deel ik de overtuiging van deze necrologieschrijvers niet. Gelukkig zijn er ook mensen als Toef Jaeger die het latere werk van André Brink wel op waarde weten te schatten. Het draait in zijn latere werk niet zozeer om de strijd tegen de apartheid, alswel om het verschil tussen blank en zwart. Daarvoor duikt hij geregeld de koloniale geschiedenis in.

Een boek als De bidsprinkhaan uit 2005 doet dit ook. André Brink schreef het boek voor zijn zeventigste verjaardag. Het behandelt het verhaal van Kupido Kakkerlak en speelt aan het eind van de achttiende eeuw als Nederland wordt overheerst door de Fransen. De Kaap wordt bedreigd door de Engelsen die azen op de Nederlandse kolonie.

Het is de tijd dat Engelse zendelingen de binnenlanden intrekken, achter de veroveraars aan brengen ze de Khoikhoi en San het evangelie. Het is een roerige periode waarin de Nederlanders worden opgejaagd, net als veel bevolkingsgroepen van de oorspronkelijke bevolking. velen zijn slaven van de Nederlandse overheersers.

Kupido Kakkerlak is een Khoikhoi (of Hottentot zoals de blanken ze noemen). Hij lijkt dood te zijn, maar als een bidsprinkhaan op het pakketje met de dode erin zit, lijkt er een wonder te gebeuren: het bundeltje begint te bewegen: het kind leeft. Dit dit bijzondere begin kan alleen maar van een bijzondere man komen.

Kupido Kakkerlak beschikt over wonderlijke gaven. Zo redt hij zich tegen de leeuwen en vangt het mooiste wild, met hulp van zijn god Heitsi-Eibib. Later trekt hij met de koopman Servaas Ziervogel en door de binnenlanden. Servaas Ziervogel heeft naast allerlei handelswaar ook het geloof bij zich. Zo maakt Kupido kennis met het geloof van de blanken.

Daar trouwt hij met Anna Viglant, een San die heel goed zeep kan maken. Hij sticht zijn gezin op de boerderij aan de voet van de Tandjiesberg. Anna weet weinig raad met de wilde levenshouding van Kupido. Tot het christendom redding biedt. Hij wil zich laten dopen. Anna voelt er niet veel voor, maar als het haar man weerhoudt van drank, vrouwen en geiten, wil ze hem volgen.

Bij de blanke zendelingen leert Kupido lezen en schrijven. Net als dat hij leert bidden en psalmen zingen. Kupido zingt het hardste en valste van allemaal. Ontroerend zijn de brieven aan God die hij schrijft. Read citeert er rijkelijk uit. Het zijn gebeden waarin de bijzondere relatie van Kupido en God heel mooi tot uiting komt.

Kupido schopt het zelf tot evangelist, iets wat weinigen lukt en waar niet iedereen binnen de Engelse zendingsorganisatie het mee eens is. Hij wordt verbannen naar Dithakong met zijn nieuwe vrouw Katryn. Anna is overleden. Het vertrouwen in God en de blanke medemens wordt ernstig op de proef gesteld. De fanatieke gelovige mocht zich in het begin erg afzetten tegen zijn oude geloof, nu keert hij meer en meer terug naar het geloof van zijn ouders.

De bidsprinkhaan is een prachtig verhaal. André Brink bestrijdt daarin niet zozeer de apartheid. Hij stelt veel hogere dingen aan de orde. Zo klinkt met de komst van het evangelie ook de verwoesting door. Het oude land dat er was voordat de blanken er kwamen. Dat land verdwijnt. Het zijn mooie passages waarin Brink het land dat verdwijnt, beschrijft. Er klinkt een enorme liefde in door voor Zuid-Afrika.

André Brink: De bidsprinkhaan. Oorspronkelijke titel: Praying Mantis. Vertaald door Rob van der Veer. Amsterdam: Meulenhoff, 2004. ISBN: 90 290 7760 3. 288 pagina’s.

Een perfecte dag voor literatuur

Dit is mijn bijdrage voor het Prioriteitenkabinet. We lezen vandaag bij Een perfecte dag voor literatuur van notjustanybook.nl een boek dat we al langer willen lezen. Lees de bijdragen van anderen in de reacties.

De bidsprinkhaan van André Brink is het 10e boek dat ik in 2015 lees voor de actie: boekperweek.

14 februari 2015

Leugentje om bestwil

image

Allie Fox in Muskietenkust van Paul Theroux is krankzinnig. Het verhaal van de Amerikaanse avonturier wordt verteld door zijn zoon Charlie Fox. Ze wonen bij de boerderij van Tiny Polski in Hatfield, Massachusetts. Vader Allie Fox is heel handig, maar heeft de kriebels van het Amerikaanse systeem. Daarom houdt hij zijn kinderen van school en verzet zich tegen alles wat Amerikaans is.

Hij wil eigenlijk het liefste weg van al deze ellende. Als hij ruzie krijgt met zijn baas, pakt hij ook werkelijk zijn biezen. Voordat het te laat is en Amerika vergaan is. Want dat de huidige leefwijze van de Amerikanen gedoemd is te mislukken, staat voor Allie Fox als een paal boven water. Het gaat niet om het geld, maar om de verspilling.

Als Charlie kort voor vertrek nog even bij de Tiny Polski is vertelt de boer hem een verhaal. Een misdadiger wordt berecht tot de doodstraf. Hij ziet vlak voor het vonnis zijn vader en mag een wens doen. Hij wil nog iets tegen zijn vader zeggen en vraagt of zijn vader dichterbij wil komen. Als het oor van zijn vader binnen bereik is, bijt hij het eraf.

Hij spuwde het uit en zei toen: “Als dank dat je me hebt gemaakt zoals ik ben.” (69)

De boer zegt tegen Charlie dat zijn vader de meest onaangename man is die hij kent. Een dwarsliggen en betweter die maar heel af en toe gelijk heeft.

‘Ik ben tot het inzicht gekomen dat hij gevaarlijk is. Vertel hem dat maar, Charlie. Vertel hem maar dat hij gevaarlijk is en op een goeie dag jullie dood op zijn geweten zal hebben. Zeg maar dat ik dat heb gezegd.’ (70)

Charlie komt weer thuis en zijn vader vraagt of Polski nog wat gezegd heeft. Niks, antwoordt Charlie. Zijn vader gelooft het niet.

‘Je liegt,’ zei hij zacht. ‘Dat is best. Maar wie neem je in bescherming – hem of mij?’ (70)

Ik was vooral getroffen door de vraag die zijn vader hem stelt. Want wie neemt Charlie in bescherming? Wil hij zijn vader de waarheid onthouden of is hij bang voor zijn vaders reactie op de boer Polski. Het vat het verhaal eigenlijk samen.

Muskietenkust is een roman over vaders en zonen, onschuld, bedrog, vertrouwen en geloof. De leugen dient soms om iets of iemand te beschermen, maar hou je niet eigenlijk jezelf het meeste voor de gek?

Paul Theroux: Muskietenkust. Oorspronkelijke titel: The Mosquito Coast. Vertaald door Joop van Helmond. 4e druk. Amsterdam: Uitgeverij De Arbeiderspers, 1989 [1984]. ISBN: 90 295 4867 3. 436 pagina’s.

13 februari 2015

De oorsprong van Muskietenkust

image

Onderweg van Boston naar Patagonië komt Paul Theroux in Cali een groep Amerikaanse zendelingen tegen. Hij ziet twee enorme mannen en twee dikke vrouwen, een jongen met een buikje en wat kleinere kinderen. Volgens de Amerikaanse reisboekenschrijver zijn het fanatieke baptistische evangelisten.

Hij vindt het maar bemoeizieke mensen die vaak ‘net op tijd voor de nieuwsbrief van de gemeente thuis’ een griezelige marteldood sterven. Hij zou graag met ze in gesprek komen, maar ze blijven onder elkaar, schrijft hij in zijn reisboek De oude Patagonië Expres.

In Costa Rica, aan de Muskietenkust, had ik de achtergrond gevonden voor een verhaal over schipbreukelingen; hier, aan de overkant van de zaal in dit hotel in Zuid-Columbia zag ik wie die schipbreukelingen zouden kunnen zijn. God had ze hierheen gezonden. (283)

Het verhaal is de roman Muskietenkust geworden. Een imponerend verhaal over schipbreukelingen dat in de woestenij van Honduras speelt. De bevindingen die Paul Theroux heeft tijdens zijn treinritje met meneer Thornberry liggen inderdaad aan de basis van het verhaal:

We waren bij de kust en reden langs een strand met palmen. Dit was de Muskietenkust, die zich uitstrekt van Puerto Barrios in Guatamala tot Colón in Panama. Het is een woeste streek en lijkt de volmaakte achtergrond voor een verhaal over schipbreukelingen. De weinige dorpen en havens daar zijn vervallen; ze zijn mét de scheepvaart achteruitgegaan, en weer opgegaan in de jungle. (195)

Het afschuwelijke oord Limón is regelrecht in de roman Muskietenkust terechtgekomen. De muffe geur die er hangt, de olie, het brakke water en alle andere smerigheid krijgt allemaal een bestemming in Muskietenkust. Weliswaar speelt de roman in Honduras, de inspiratie komt regelrecht van Paul Theroux’ ervaringen aan de kust van Costa Rica.

Op een wonderlijke manier combineert de reisboekenschrijver de zendelingen met de avonturier. De hoofdpersoon Allie Fox wil juist breken met zijn vaderland en gelooft dat Amerika elk moment ten onder gaat in zijn eigen weelde. Als tegenhanger staat de zendeling Gurney Spellgood.

De mannen ontmoeten elkaar op de boot de Eenhoorn als ze naar Honduras varen. De ene om er zich te vestigen, de ander om het woord van God te brengen. Allebei verliezen ze hun geloof. De een laat zich verleiden tot materialisme en de ander door zijn idealen. Hiermee haalt Paul Theroux een buitengewoon interessant onderwerp aan in Muskietenkust

Wordt vervolgd

Paul Theroux: Muskietenkust. Oorspronkelijke titel: The Mosquito Coast. Vertaald door Joop van Helmond. 4e druk. Amsterdam: Uitgeverij De Arbeiderspers, 1989 [1984]. ISBN: 90 295 4867 3. 436 pagina’s.

12 februari 2015

Buskruitramp

leiden-na-de-buskruitramp-in-1807In een roman over een ramp in hartje Den Haag, midden in de tramtunnel, kan een andere ramp niet onbesproken blijven: de buskruitramp van Leiden. Christiaan Weijts haalt de ramp in het hart van Leiden aan in zijn roman Euforie:

Op een januari waren er in geboortstad 151 doden gevallen na een explosie aan de Steenschuur. Een schip met bijna achttien ton buskruit aan boord blies alle huizen in de wijde omgeving tegen de vlakte. Tientallen jaren bleef het gebied leeg: de Grote Ruïne. (300)

Op de plek waar het schip aangemeerd lag, is het Van der Werfpark verrezen. Aan de overkant staat het imposante Kamerlingh Onnesgebouw. Het gebouw waarin een paar Nobelprijswinnaars werkten is een paar jaar terug heel mooi gerestaureerd. Iets verderop is de Lodewijkkerk die na de ramp weer mooi is herbouwd en een heel bijzonder orgel herbergt.

Voor Christiaan Weijts is het aanleiding te schrijven over het park waarin de hoofdpersoon Johannes Vermeer zijn jeugdliefde Isa zoent. Voor de verteller is het ingebed in een vergelijking waarin het voorjaar explodeert, ‘in inslagkracht verwant aan de opening van Mahlers Eerste.’

De Leidse ramp keerde vaak terug tijdens mijn studie Nederlands in Leiden. Onze docent Peter van Zonneveld vertelde er al over op de eerste studiedag tijdens de rondleiding door de stad. Hij haalde daarbij de brief van Bilderdijk aan die tussen de puinhopen van zijn huis schreef. De docent negentiende-eeuwse letterkunde glimlachte en keek met guitige ogen over zijn leesbrilletje. ‘Terwijl de maar een paar ruiten gesprongen waren.’

De Leidse buskruitramp is in de negentiende eeuw talloze malen bezongen. Het was een nationale ramp van formaat. De net aangetreden koning Lodewijk Napoleon maakte zich verdienstelijk door naar de rampplek te gaan. Het was de eerste keer dat een vorst in Nederland poolshoogte kwam nemen bij een ramp. Sindsdien bezoekt een vorst altijd een rampplek om met eigen ogen de ramp te zien en het volk te steunen en te troosten.

Een tijdje terug vond ik op een boekenbeurs het boekje Het dichterlijk tafereel der stad Leyden van Willem Bilderdijk. Hierin voorziet de grote dichter een gedicht van Robert Hendrik Arnztenius van commentaar. Hij vult de dichtregels aan en voorziet het ook van veel onzin, zo schrijft Marinus van Hattum die het gedicht in zijn uitgave uitvoerig onder de loep neemt.

Bilderdijk weet een gedicht van 370 regels aan te lengen tot 1260 regels. In de drie bijlages spreekt de meester zelf. Hij gebruikt hier niet minder archaïsch taalgebruik:

Ja, Dichtkunst, kerm en schrei, rijt ingewanden open!
Graaf onmeêdogend om in ’t siddrend, lillend hart!
Gods Englen schreien hier en staan met bloed bedropen.
De taal is zonder kracht; wy smoren in de smart.

Op die puinhopen in het latere Van der Werfpark, zoent de hoofdpersoon Johannes Vermeer in Christiaan Weijts Euforie met het meisje van zijn dromen: Isa.

Christiaan Weijts: Euforie. Amsterdam: Uitgeverij De Arbeiderspers, 2012. ISBN 978 90 295 8627 6. 400 pagina’s.

11 februari 2015

Bouwspel

image

In Christiaan Weijts roman Euforie draait het op een bijzondere manier om het spel. De prijsvraag die is uitgeschreven om op de rampplek van de 6-juli-ramp in Den Haag een complex van gebouwen te bouwen. Het architectenbureau van Johannes Vermeer doet mee aan de prijsvraag. Het volk mag via een referendum kiezen welk ontwerp het mooiste is.

Johan Huizinga gaat in Homo Ludens kort in op het aspect van de prijsvraag voor een architectonisch ontwerp. Het roept een spelelement op. Hij merkt in zijn boek op dat leerlingen vaak als leerlingstuk een competitie voerden van wie het mooiste stuk maakte. Voor al deze vormen ligt het spel ten grondslag, stelt Huizinga:

Niemand kan uitmaken, in hoeverre bij bepaalde historische gevallen de nuttigheidszin of de agonale hartstocht overwoog, bijvoorbeeld wanneer de stad Florence in 1418 de wedstrijd uitschrijft om de Dom door de koepel te voltooien, die Brunelleschi op dertien mededingers won. Pure nuttigheid beheerste toch in ieder geval het stoute denkbeeld van de koepel niet. (222)

Hier weet Johan Huizinga het spelelement zelfs door te trekken naar de stad zelf. De stad Florence met al zijn pronktorens, die vroeger misschien een defensief doel hadden. De koepel vormt de kroon op een middeleeuwse stad met spelideeën.

Met de architectuurwedstrijd speelt Christiaan Weijts ook in zijn roman Euforie. In zijn boek mag het volk zelfs kiezen via een referendum. Dat daarbij ook veel andere belangen opspelen en het spel een serieus commercieel spel wordt, is onderdeel van het verhaal. Uiteindelijk weet de verteller de naam van de ontwerper los te trekken van het ontwerp. Zo verdwijnt de architect van het speelveld.

Christiaan Weijts: Euforie. Amsterdam: Uitgeverij De Arbeiderspers, 2012. ISBN 978 90 295 8627 6. 400 pagina’s.

10 februari 2015

Haiku

image

In het gedeelte over de poëzie als taalspel, haalt Johan Huizinga in Homo ludens de Japanse haiku aan. Hij noemt het hai-kai, maar de vorm van drie dichtregels met achtereenvolgens vijf, zeven en vijf lettergrepen komt helemaal overeen met wat nu de haiku heet.

Volgens Huizinga is de haiku ontstaan uit een spel met de taal. Dichters borduurden voort op het gedicht dat de voorganger had voorgedragen:

Oorspronkelijk moet ook hai-kai een spel zijn geweest van kettingrijmen, waarmee de een begon en de ander moest voortzetten. (162)

De haiku sluit goed aan bij andere Aziatische dichtvormen als de djawab in Java en de pantoen uit Maleisië. Beide vormen zouden terugvallen op de inga foeka uit Midden-Boeroe. Deze beurtzang is

een wisseling van strofe en tegenstrofe, zet en tegenzet, vraag en antwoord, uitdaging en betaaldzetting. (160)

Zoiets zie je ook terugkomen bij sommige psalmen in de bijbel, die duidelijk in beurtzang worden gezongen. Het geeft poëzie iets speels. De hedendaagse rappers spelen dit spel en de strijd van poëzie op een moderne wijze met hun voordracht.

Huizinga zou het spel ook in de hedendaagse cultuur nog overal terugvinden. Hij gebruikt een heel hoofdstuk om op de relatie tussen poëzie en spel te wijzen. Hij doet dit met veel overgave. Zo haalt hij Paul Valéry aan:

Wie met Paul Valéry de poëzie een spel, het spel met woord en taal noemt, bezigt niet een overdracht van betekenis, maar treft de diepste zin van het woord poëzie zelf. (172)

Om te besluiten met een vergelijking tussen het gedicht en de raadselwedstrijd, die hij eerder aanhaalt als illustratie bij de haiku.

Zoals de raadselwedstrijd wijsheid voortbrengt, zo baart het poëtisch spel het schone woord. (173)

Poëzie is een spel met beelden en geeft een taal die niet iedereen verstaat, maar die van een ongekende pracht is. Dat geldt eigenlijk voor alle dichtvormen, ook als de poëzie opzettelijk tegen andere poëzie is geschreven. Hiermee raakt Huizinga de kern van het dichterschap: de speler van het woord.

Johan Huizinga: Homo ludens, Proeve ener bepaling van het spelelement der cultuur. Pandora Pocket, 1997 [1938], naar de uitgave zoals die bij H.D. Tjeenk Willink & Zoon N.V. in 1951 is verschenen. 288 pagina’s.

09 februari 2015

Schrijfstijl

image

Het is even wennen de schrijfstijl van Johan Huizinga, maar tegelijkertijd wekt het boek veel verbazing op. Het boek is voor een wetenschappelijk werk uit de jaren dertig helemaal niet slecht geschreven, het komt zelf vlot over in vergelijking met veel werken uit die periode. Al komt de pluralis majestatis een beetje archaïsch over, het hoort eenmaal bij het wetenschappelijk discours van voor de oorlog.

Toch komt Homo ludens van Johan Huizinga erg modern over. Hij schrijft in een heldere stijl en ook is de opbouw van zijn boek heel doorzichtig. Huizinga verstopt zich niet in wollig taalgebruik en weet op een mooie, overzichtelijke manier zijn verhandeling neer te zetten.

Hij speelt hier soms zelfs met de taal alsof zijn boek over de spelende mens zelf een spelletje is. Al behoedt hij zich aan het einde van zijn wetenschappelijke boek alles als een spelletje te beschouwen, hij weekt met zijn enthousiasme dergelijke gedachten soms los bij de lezer.

De basisgedachte van zijn boek verwoordt Huizinga heel treffend:

De voorstelling die in het hier volgende wordt ontvouwd is deze: cultuur komt op in spelvorm, cultuur wordt aanvankelijk gespeeld. Ook die activiteiten, welke rechtstreeks op de bevrediging van levensbehoeften gericht zijn, zoals bijvoorbeeld de jacht, zoeken in de archaïsche samenleving gaarne spelvorm. Het gemeenschapsleven ontvangt zijn bekleding met supra-biologische vormen, die het hogere waarde verlenen, in de gedaante van spelen. In die spelen druk de gemeenschap haar interpretatie van het leven en van de wereld uit. Dit is dus niet zo te verstaan, dat het spel omslaat of zich omzet in cultuur, maar veeleer zo, dat cultuur in haar oorsponkelijke fasen het karakter van een spel draagt, in de vormen en in de stemming van het spel worden opgevoerd. (68)

Daarmee begeeft Johan Huizinga zich niet alleen op historisch vlak, maar veelmeer ook op antropologisch terrein. In zijn studie kijkt hij ook over de grenzen van de moderne, westerse beschaving. Hij haalt regelmatig de functie van het spel bij andere volkeren aan. Hij doet dit zonder een oordeel te vellen. Hiermee is hij zijn tijd ver vooruit, lijkt het.

Johan Huizinga: Homo ludens, Proeve ener bepaling van het spelelement der cultuur. Pandora Pocket, 1997 [1938], naar de uitgave zoals die bij H.D. Tjeenk Willink & Zoon N.V. in 1951 is verschenen. 288 pagina’s.

08 februari 2015

Leesdip of schrijfdip? - #50books

image

Er is een tijdje geweest dat lezen lastig ging. Langzaam keerde het terug. Ik las de biografie van Willem Elsschot door Vic van de Reit en werd zo enthousiast dat ik Lijmen/Het been las. Zo keerde het lezen weer langzaam maar zeker terug.

Als ik er iets van leerde, dan is het dit: de leesdoelen komen niet altijd overeen met de leesbehoefte van dat moment. Daarom is het ook goed om soms iets anders te pakken dan een exemplaar uit de stapel nog te lezen boeken.

Zo liet ik het idee losgelaten dat ik bepaalde boeken zou moeten lezen. De gebroeders Karamazov leverde teveel frustratie op. Misschien dat ik het later nog eens probeer. Ook voor de boeken van Dickens moet je in de juiste stemming zijn. Je kunt het niet afdwingen alles van hen te lezen.

Zo pakte ik vorige week weer het boekje Lijmen/Het been. Gewoon omdat ik er weer zin in had. Het kostte mij dit keer best veel moeite om erin te komen. Pas op het moment dat Boorman en Laarmans aankloppen bij de firma Lauwereyssen kreeg het verhaal mij te pakken. Ik lachte mee met de belachelijke situaties en genoot van de rake observaties van Elsschot.

Zo merk ik dat ik het gewoon een beetje ruimte moet geven. Al gaat die vlieger niet altijd op. Soms ben je gewoon te druk met andere dingen om geconcentreerd te lezen. Het wil dan best helpen om een ander boek te pakken en waar je mee bezig was, te laten voor wat het is.

Waar ik overigens wel erg veel last van heb, is dat ik graag over al die boeken die ik lees iets wil schrijven. Dan dringt zich een heel ander probleem op. Ik kom er niet aan toe, begin aan het volgende boek, dat dan ook weer een paar leuke blogjes moet krijgen en dat gaat dan soms best lastig. Dan achtervolgt mij het best en zou ik liever lekker gaan zitten lezen dan erover te schrijven.

Misschien moet ik dat ook oplossen zoals het lezen. Het schrijven even te laten of het bij één bijdrage te houden voordat ik meer ga schrijven.

Tips zijn van harte welkom.

#50books

Dit is het antwoord op vraag 6 van het blogproject #50books. #50books is een initiatief van Peter Pellenaars. Na Martha Pelkman in 2014 heeft Peter het in 2015 weer overgenomen. Bekijk mijn andere bijdrages voor dit bijzondere boekenblogproject.

07 februari 2015

Eurofie op Utrecht Centraal

image

Kijkend naar al die machtige kantoorgebouwen die worden opgeworpen in de omgeving van Utrecht Centraal, bekruipt mij het gevoel dat imponerende gebouwen organisaties nog altijd trekt. De gebouwen mogen dan leeg staan, ze staan symbool voor een grote bedrijf. De gemeente Utrecht heeft een groots stadskantoor bij het station laten planten. Een indrukwekkend gebouw dat de Domtoren moet doen vergeten.

Het boek Euforie van Christiaan Weijts behandelt precies die grootsheid van gedachten. Architecten die zich onsterfelijk willen maken door een lelijk gebouw op deze aarde te planten. Vrijwel iedereen bestempelt ze als onooglijk, maar de bouwer laat het met trots achter. Ergeren is natuurlijk ook een emotie en daarmee drukt de architect een stempel op veel mensenlevens.

De aanleiding in Euforie is wat minder. Een aanslag in de tramtunnel van Den Haag zorgt ervoor dat er een prijs wordt uitgeschreven. De opdracht luidt om een gedenkwaardig monument voor de slachtoffers op te richten, dat eveneens van praktisch nut is.

Als de ramp zich heeft voorgedaan, wordt de architect Johannes Vermeer van de weg gehaald om assistentie te verlenen bij de ramp. Met zijn busje moet hij de gewonden vervoeren naar het ziekenhuis. Hij vertelt niemand van zijn heldendaden. Zelfs zijn vrouw hoort het niet van hem. Als zijn architectenbureau een ontwerp mag aanleveren, houdt hij zijn mond.

Christiaan Weijts weet in Euforie op een geraffineerde manier de architectuur te verheffen tot de voetafdruk die mensen proberen achter te laten op deze aarde. Zeker architecten benadrukken graag hun ontwerp en proberen dat op alle mogelijke manieren aan het voetlicht te brengen.

Het draait daarbij wel om bij een gebouw. De meeste ontwerpen zijn spuuglelijk en een compromis tussen architect, opdrachtgever, publiek en de commerciële belangen die meewegen. Daarmee worden de meeste gebouwen spuuglelijk, zonder enig respect voor de omgeving of de mensen die in het gebouw moeten leven en werken.

image

Dat gevoel van die nutteloosheid. De enorme bouwput en de belofte die veel mensen doen door te zeggen dat dit mooi is, bekruipt mij bij een bezoek aan Utrecht Centraal. Want wie zegt dat het nieuwe Stadskantoor echt mooi is. Of de golven in het nieuwe dak van het stationshal zoveel mooier zijn dan de oude ronde bogen van de vorige stationshal. Is het hoofdkantoor 3 van de NS, dat in 1989 bij het 150-jarig bestaan van de spoorwegen werd gebouwd, nu lelijker dan de hoogbouw van de Rabobank?

Ik weet het niet, maar vind de puisten die nu uit de grond ploppen, minstens zo lelijk als wat er stond. Er klinkt teveel prestige in de gebouwen door. Prestige die Christiaan Weijts in zijn boek zo mooi afstraft. Draait het niet om de harmonie, de verbeelding en de functionaliteit? Een vraag die op Utrecht Centraal wordt ingehaald door het verlangen groter en mooier te zijn dan het vorige.

Een missie die bij voorbaat gedoemd is te mislukken.

Christiaan Weijts: Euforie. Amsterdam: Uitgeverij De Arbeiderspers, 2012. ISBN 978 90 295 8627 6. 400 pagina’s.

06 februari 2015

V&D

image

Het grote warenhuis V&D heeft het moeilijk. Al heeft het warenhuis gistermiddag meer tijd gekregen van de verhuurder om orde op zaken te stellen. Het gaat niet zo goed. Een paar weken geleden viel mij al op dat mijn blog over de V&D vaak gelezen werd.

Een jaar of 2 geleden liep ik door de V&D in Almere. Ik verbaasde mij over de serene rust die in het pand hing. De medewerkers waren druk in de weer bij de kassa’s. Waarmee werd mij niet duidelijk. Het leek vooral te draaien om het opnieuw tellen van de weekomzet. Veel bedrijvigheid was er namelijk niet te bespeuren en klanten helemaal niet.

Ik schreef al in een verleden over de teloorgang van de boekwinkels waar ik regelmatig binnenkwam. Dat de V&D failliet gaat, staat voor mij als een paal boven water. Het verbaast mij zelfs nog dat dit bedrijf het nog zolang uithoudt. Al in 2008 vond ik het er in de V&D rustig aan toe gaan.

image

Nu lijkt het doek dan werkelijk te vallen voor dit grote warenhuis. Ingehaald door online winkelen. Al vraag ik mij altijd af hoe het kan dat zoveel mensen online zouden winkelen. De pakketservice is uitermate beroerd. Ik heb al heel wat dagen vergeefs op een bestelling zitten wachten en het aantal keren dat het misgaat is op meer vingers te tellen dan ik aan één of twee handen heb.

Bij de V&D komt er ook wel meer kijken dan de concurrentie via internet. De hele uitstraling van het warenhuis is al tijden niet wat het zou moeten zijn. Een uitgestorven pand waar je meer personeel ziet lopen dan winkelend publiek, is een teken aan de wand.

En daar hoef je echt geen winkeldeskundige voor te zijn om tot dit oordeel te komen. Loop maar eens een willekeurige V&D binnen en weet dat het al jaren zo rustig is. Dan ben je verwonderd dat deze winkelgigant het nog zo lang heeft uitgehouden.

05 februari 2015

Pauze bij de bushalte - #plog

image

Het heerlijke winterzonnetje lokt me naar buiten in de pauze. Al is er in het Westelijk havengebied van Amsterdam niet veel te beleven. Of juist heel veel. Ik weet het nog niet zo goed. De wind staat de verkeerde kant op en waait de geur van olie en de rookpluim uit de steenkoolcentrale rechtstreeks naar je toe.

image

Voor mij geen reden om binnen te blijven en ik volg de afgeschermde snelweg op weg naar de havens. Ik wil weleens rondstruinen langs de kade onder de kranen door die ik vanuit de trein zie. Het is te ver weg. Wel loop ik voorbij het opstelterrein van de treinen. De sporen verderop verraden dat er af en toe overheen gereden wordt.

image

Ik zie enkel een boot staan, klaar om te worden afgelakt of een andere beurt te krijgen. Twee mannen staan bij een loods een sigaretje te roken. Verder is er weinig bedrijvigheid bij het grote schip. In het water verwordt zo immens ding tot een klein plankje vlot. Een vrachtwagen passeert me met op de oplegger twee grote heftrucks. Hij rijdt in de richting van de snelweg waarover het verkeer ondanks het geluidscherm duidelijk hoorbaar voortraast.

image

Als excuus staan tegen de dijk waar de A10 op ligt, eindeloze rijen boompjes geplant. De dunne sprieten verraden eerder het excuus dan dat ze een goed argument vormen voor een schone omgeving. Het is waarschijnlijk aanplant voor gekapte volwassen exemplaren elders in de stad.

image

De weg waar ik langs loop is leeg. Het voetpad stippelt een mooie route voor de wandelaars. Soms passeert een verdwaalde schim mij. Verderop een groepje kantoorlui die een wandeling in de pauze maken. Voor de rest blijft iedereen zoveel mogelijk binnen of in de auto.

image

Als ik de bushalte passeer en even stop om een foto van de lucht te maken, komt er een stadsbus aangereden. Het oranje lampje knippert als teken dat hij hier gaat stoppen. De bus is verder leeg en ik houd vergeefs mijn armen omhoog. Ik sta hier alleen maar en hoef niet mee.

image

Het bushokje heeft evenveel triestheid over zich heen. Het is de halte Dynamostraat. Aan de zijkant is de elektronica gesloopt. Een paar weerstandjes andere vage inklikbare plastic kastjes waar draadjes uitsteken, zijn duidelijk zichtbaar. De bus is allang uit zicht en als bij toverslag, speelt de zon met de wolken boven de kantoren. Nog een paar stappen en ik kruip weer achter het scherm.

image

04 februari 2015

Verwachtingsvolle jaren '90

image

Het boek De Alibicentrale is in zekere zin een prachtig verhaal waarin het begin van de verwachtingsvolle jaren ’90 worden verbeeld. De verteller weet het ook allemaal prachtig benoemen. Tot en met de heersende mode. Zo vermeldt de verteller over het toen heersende ‘Arnie’-kapsel het volgende:

Hij herkende hem aan de gotische val van zijn haar om zijn gezicht van oud behang en zijn kleding die hij intussen niet leek te hebben verwisseld. (106)

Deze haardracht zou een aantal jaren later een heuse hype worden. Elke zichzelf respecterende jongere zou proberen de haardracht van Arnie, een personage uit GoedeTijdenSlechteTijden over te nemen. Je vindt deze haardracht terug in De Alibicentrale.

Groter gezien draait het in De Alibicentrale vooral om het geld verdienen aan diensten waar een luchtje aan zit. Maar het geld verdienen staat boven de manier waarop het geld verdiend wordt. De eerlijkheid verliest het van het bedrog. Zolang je er geld aan verdient, is het oké. Zodra een beroep wordt gedaan op je verantwoordelijkheid, laat je het afweten.

Het heeft geleid tot de internetbubbel en de kredietcrisis. Bedriegen om er zelf beter van te worden, maar hard weglopen als je ter verantwoording wordt geroepen. De Alibicentrale benoemt het en waarschuwt. Maar het was aan dovemansoren besteed. Iedereen hoorde en las het, maar niemand luisterde.

Als Désiree hem waarschuwt, is het al te laat. Kapee zit gevangen in zijn eigen verbeelding. Hij gelooft in zijn eigen leugen:

Je verwaarloost alles, het belangrijkste wat je hebt. (180)

Ze zegt het met trillende stem tegen hem. Maar hij luistert niet. Hij moet verder met zijn alibicentrale en vergeet zijn vrienden. Het belangrijkste dat hij heeft.

S. Montag (pseudoniem van Henk Hofland): De Alibicentrale, Een sprookje voor bedriegers. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker, 1990. ISBN 90 351 0795 0. 200 pagina’s.

03 februari 2015

De Alibicentrale, Een sprookje voor bedriegers

image

Wie bedriegt wie en ben je eigenlijk medeplichtig als je iemands alibi verzorgt? Het zijn de vragen die Henk Hofland in zijn roman De Alibicentrale behandelt. Het boek verscheen in 1990. Een jaar eerder publiceerde Hofland het onder zijn pseudoniem S. Montag in NRC Handelsblad als feuilleton.

Het verhaal bevat zeker die spanning zoals een feuilleton bezit. De spanningsboog strekt zich binnen één hoofdstuk over naar de volgende om de lezer warm te houden om verder te lezen. Dat gebeurt zeker ook in De Alibicentrale. Al vermeldt de verantwoording dat de roman een grondig herschreven variant is van het eerder verschenen boek.

In De Alibicentrale bedenkt de hoofdpersoon Kapee een nieuwe vorm van dienstverlening: een alibi verzorgen voor mensen. Het gebeurt als hij gezellig met vrienden op het terras zit op één van de laatste warme dagen van het jaar. Zijn vriend heeft een verplichting die avond en wil er niet heen. Daarom regelt Kapee wel even zijn handtekening bij de vergadering.

Al zittend op het terras krijgt De Alibicentrale vorm en Kapee voegt de daad bij het woord en plaatst een advertentie in de krant. Wonderwel komt er een reactie op en hij verzint voor een dame op stand een alibi. Zij is voor een paar dagen in Brussel terwijl hij een verblijf in Zutphen voor haar verzint.

De lezer voelt feilloos aan dat het ergens moet mislopen. Alleen is het de vraag waar en hoe. Dat zijn vooral de redenen om verder te lezen. Je ziet hoe Kapee langzaam wegzakt in zijn eigen idee. Hij zou er verstandig aan doen om een alibi voor zichzelf te regelen in plaats voor anderen. Dat uiteindelijk zijn eigen alibi ontdekt wordt, betekent zijn ondergang.

S. Montag (pseudoniem van Henk Hofland): De Alibicentrale, Een sprookje voor bedriegers. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker, 1990. ISBN 90 351 0795 0. 200 pagina’s.