29 januari 2019

Amstelglorie en Jan Wolkers

Jan Wolkers en Amstelglorie; het is een 2-eenheid. Vlak voor de zomer krijg ik opeens de behoefte om eindelijk de plek van Wolkers’ volkstuintje op te gaan zoeken. Misschien ben ik beïnvloed door het vooruitzicht van Onno Bloms bloemlezing met dagboekfragmenten van Jan Wolkers over zijn volkstuintje op Amstelglorie.

Ik stap ondanks alle drukte voor het huis op de fiets. Ik wil de tuin van Jan Wolkers eindelijk eens in het echt gaan zien. Ik hoop nog een paar sporen van de schrijver te kunnen vinden.

Biografie van Onno Blom

De biografie van Onno Blom net gelezen, rij ik via Oudekerk aan de Amstel naar het Amstelpark. Ik heb er jaren vlakbij gewerkt, maar ben er nooit eerder geweest. Een keer vlak langs de toegangsbrug. Ik loop door naar de Japanse tuin. Gewoon om even naar de Ginkgo’s te kijken en inspiratie voor de nieuwe tuin op te doen.

Daarna nog even langs de VU rijden en vandaar naar het Beatrixpark. Het park grenst aan de RAI. Ik pak het stukje dat evenwijdig loopt aan de snelweg. Vandaar langs de snelweg over de Amstel waar ik op zoek ga naar Amstelglorie. Hier heeft Jan Wolkers van december 1972 tot augustus 1981 een volkstuin gehad, nummer 294.

Voormalig tuintje

Ik rij het complex op. Geörienteerd op de plattegrond bij de ingang, waar precies het voormalige tuintje van Jan Wolkers is. Na hem hebben diverse mensen nog het volkstuintje bewoond. Het tuinhuis is altijd blijven staan. Ik heb ontdekt op internet dat het dit jaar helemaal is opgeknapt en een plaats is geworden voor schrijvers. Zo heeft biograaf Onno Blom een deel van het boek Amstelglorie in het huisje geredigeerd. Het boek bevat alle dagboekfragmenten van Jan Wolkers over de volkstuin die hij van 1972 tot 1981 heeft.

Ik fiets in de richting van het Eiland, helemaal achterin, vlak tegen de snelweg aan. Sterker nog: snelwegen. Het knooppunt Amstel waarbij de A2 begint de rondweg A10 kruist. De A2 gaat hier over in de Nieuwe Utrechtseweg. Daar op de dijk, loopt ook de metro. En verderop zoeft het treinverkeer over de ring Amsterdam. Allemaal verkeer.

Ik rij over het bruggetje, geïmponeerd door de hoge bomen. Veel berken, maar ook alle andere variëteiten. Dan rij ik over het smalle paadje. Hier heeft de schrijver vaak overheen gelopen, weet ik uit de dagboeken. Ik heb ze nog niet allemaal gelezen, maar ik weet hoe verknocht Jan Wolkers was aan zijn volkstuintje.

Opgeknapte tuinhuisje

Vanaf het pad tuur ik in de richting van het opgeknapte tuinhuisje. Op het dak liggen zonnepanelen en daarnaast oogt de tuin best wel kaal. Niet de dichtgegroeide bossage die Jan Wolkers er in de jaren 1970 van maakte. Ik kan de mispel waar Jan Wolkers zo vaak over schrijft, niet zo snel ontdekken.

Ik ga dan iets verderop op een bankje gaan zitten, eet mijn boterham met jam op. Wat een smaak. De warme junidag is genieten. Het voelt heerlijk hier op het bankje. Temidden van de volkstuinen. Hier wordt met liefde voor de natuur de rust opgezocht. De hoge bomen die verspreid over het complex staan, met de uilenkasten en andere nestkasten voor vogels; voor mij laat het zien dat hier goed gezorgd wordt voor de natuur.

Dagboekfragmenten over Amstelglorie

Jan Wolkers heeft in de jaren 1970 een aantal jaren een volkstuin gehad op Amstelglorie. Ik ben helemaal blij dat het boek is uitgekomen met alle fragmenten uit zijn dagboeken over zijn tuin op Amstelglorie. Het is een opeenschakeling van een genietende Jan Wolkers die helemaal opgaat in de natuur en vooral in het begrijpen en ingrijpen van deze natuur.

Jan Wolkers gaat helemaal op in al het groen en streeft de verwilderde tuin na. Hij heeft niet echt een plan met zijn landje. De 300 vierkante meter krijgen een inrichting waarbij menig tuinierder de angst om het hart slaat. Wat plant hij veel grote groeiers op die paar vierkante meter die hij heeft. Naast de bomen die er al groeien, zoals de mispel, zilverpopulier en de walnotenboom, plant hij er verschillende fruitbomen (appel, peer en pruim), maar ook harde groeiers als de nu zo beduchte berenklauw, Japanse duizendknoop en bamboe.

Succesromans geschreven op Amstelglorie

Op Amstelglorie creëert Jan Wolkers zijn eigen paradijsje. Wat een prachtige beschrijvingen geeft hij van het groen en de vogels. Hier in die natuur werkt Jan Wolkers ook aan zijn romans. een belangrijk deel van zijn succesromans zijn hier geschreven. Zo schrijft hij hier De walgvogel, De kus, De doodshoofdvlinder en De perzik van onsterfelijkheid. De laatste roman speelt zelfs gedeeltelijk in een volkstuintje.

Jan Wolkers zegt dat hij zich laat leiden door de tuin zelf. Hij zet de natuur daarmee naar zijn hand door vooral goed te kijken en de struiken en bomen te geleiden. Zo is hij door de jaren heen steeds in de weer met het verplaatsen van bomen en struiken naar betere plekken als hij merkt dat ze niet goed gedijen op de plek die hij voor ogen had.

Hij schroomt niet om planten uit de vrije natuur over te planten. Zo sleept hij wat planten uit het nabijgelegen Amstelpark of het Beatrixpark naar zijn landje. Of vogelkers die hij van Texel meeneemt. Stekjes haalt Jan Wolkers dus overal vandaan. Het geeft zijn tuin de charme waarin het groen overheerst. Het lijkt of het een wilde tuin is, maar ondertussen weet Jan Wolkers die onstuimigheid in heel gecontroleerde banen te leiden. En als het echt uit de hand loopt, haalt hij de plant weg.

Jaargetijden

Het boek dat Onno Blom heeft samengesteld, is vervuld van de natuur en volgt getrouw de jaargetijden. Elke jaargetijde heeft zijn charme. Niet alles draait om de zomer. Nee, de winter is voor Jan Wolkers net zo mooi. Of misschie wel zelfs mooier. Neem zo’n beschrijving midden in de winter; op 1 januari 1976 schrijft Jan Wolkers in zijn dagboek:

De tuin ziet er wild en romantisch uit, met al die dorre bruine, okergele en zwarte staken van de zonnebloemen, kaardebollen, maïs en artisjokken, waaruit het zilveren pluis puilt. Aan het pad bloeit de winterkrokus Laevigatus Fontenayi. Verderop de gele frutseltjes van de hamamelis. De grond is prachtig van structuur met de goed rottende en door de merels steeds omgewerkte half rottende bladeren. De Boeddha is vochtig en groengrijs van zich op de vulkanische steen ontwikkelende mossen. De meeste mispels zijn weggegeten. (235)

Een passage die regelrecht uit een roman van Jan Wolkers zou kunnen komen. De rotting en dorheid van de winter, verwijst niet zozeer naar het bederf, maar veel meer naar het nieuwe leven dat er straks in het voorjaar uit zal komen. Er zijn zelfs al een paar voorbodes, zoals de winterkrokus die al in bloei staat. Terwijl de laatste vruchten van de mispel vallen of weggevreten nog in de boom hangen, wacht het voorjaar om toe te slaan.

Uit deze dode boel komt dadelijk het leven. Of zoals Wolkers het vaak aanhaalt, januari is de mooiste maand van het jaar. Veroorzaakt door het bijzondere licht, waarbij de hemel alle kleuren aanneemt van het diepste blauw tot het lichtste geel. Tegelijk ziet Jan Wolkers overal het leven in de donkere en grauwe kleuren van de winter. Het groen is er niet, maar het zal elk moment helemaal loskomen.

De vogels en Jan Wolkers

Jan Wolkers gaat helemaal op in de natuur van zijn tuin. Een bijzonder leidmotief zijn de vogels. De schrijver treedt geregeld op als beschermheer over de gevleugelde dieren. Zo redt hij een kauwtje, al denkt hij in eerste instantie dat het een ekster is door de witte vlekken op de veren. Ook is hij druk in de weer met de grote lijster, die geregeld opduikt en die voor Jan Wolkers de bijnaam dikkie krijgt.

De grootste bedreiging vormen de katten in de buurt. Het noopt Jan Wolkers een keer om een nestje van passant Mao te laten verdrinken. De zwerfkat is aanvankelijk heel schuw, maar Jan Wolkers weet het vertrouwen van de kat te winnen. Hierdoor bezoekt de kat regelmatig het tuinhuisje en krijgt dan wat te eten. Als Jan Wolkers ontdekt dat Mao een nestje met jonge katjes heeft, voelt hij zich gedwongen de dieren te laten verdrinken. Het zou een ramp zijn voor de vogels al die halfwilde katten op het eiland. Een heel aangrijpende passage in het dagboek.

Snel gris ik de jongen tussen de laarzen en oude schoenen vandaan met een hand, bekijk ze even en stop dan mijn hand met die wriemelende beestjes de emmer in. Probeer ze zo zacht mogelijk vast te houden, maar de kleine wurmen blijken over een enorme kracht te beschikken. Het zweet breekt me uit. Ik kijk in de emmer en zie de kleine kopjes met de tongetjes uit hun bekjes happen naar lucht. Soms ontsnapt er een luchtbel. Het is afschuwelijk maar je kan niet meer terug. (182/183)

De dag na de ingreep is hij doodmoe. Komt door het doden van de kittens, zegt zijn vriendin Karina. Als Jan Wolkers Mao ziet zoeken naar haar jongen, treft de schrijver een enorm schuldgevoel. Hij merkt dat het dier zich opengehaald heeft in de zoektocht. De hele verdere periode dat jaar, wordt hij getroffen door schuldgevoel omdat hij het jonge leven heeft verwoest. Maar het moet om zijn andere vrienden te behouden: de vogels.

Kauwtje gered

Dat het andersom ook misgaat bewijst als Jan Wolkers in 1976 een jong kauwtje redt. De buurvrouw vindt het beestje en schakelt de hulp van vogelredder Jan Wolkers. Hij neemt het diertje mee het tuinhuisje in en ontfermt zich wekenlang over de jonge zwarte vogel. Hij krijgt de naam Edgar, naar de dichter van het beroemde gedicht The Raven, Edgar Allan Poe.

De dreiging van de aanwezige katten in de buurt hangt voortdurend in de lucht. Edgar krijgt de meer liefkozende naam Kras en Jan weet regelmatig de katten bij hem weg te houden. De vogel wordt steeds zelfstandiger en vliegt al helemaal alleen buiten. Dat betekent ook een groot gevaar. Al die halfwilde katten die er rondzwerven.

Als Jan eind augustus op de tuin komt, hoort en ziet hij Kras nergens. Hij kijkt bij de katten van de buren. Op het dak van het schuurtje. Wel katten, maar gelukkig geen veren. Hij kijkt verder. Je voelt hem aankomen. Hier gaat iets helemaal mis.

Als ik nog zo’n poosje onder de mispel sta, zie ik aan de slootkant van de buurvrouw tussen het eendenkroos iets drijven dat me een schok geeft. Dat is geen donker wakje in het kroos zoals ik nog hoop, maar donkere veren boven het water uit. Ik loop erheen. Daar drijft Krasje. Ik vis hem uit het water op. (297)

Zo’n pijnlijke scene. Pagina’s lang heb je kunnen meelezen in het groter worden van het kauwtje. Voortdurend hangt daar de dreiging van de dood. De passage waarin Jan Wolkers het dode dier bekijkt, voel je de pijn helemaal mee. Hoe het jonge leven bruut verstoord is. De manier waarop Jan Wolkers hier de dood beschrijft, grijpt je bij de kladden. De dood, zo’n allesomvattend thema in het werk van Wolkers. Het krijgt zelfs hier op de tuin zijn eigen plaats.

Dat gebeurt ook veel later als hij zijn vijgenboom plant op de as van zijn overleden kat Voske. De bomen halen de winter niet. Heel voorzichtig haalt hij de dode vijg weg en plant er de tulpenboom die hij krijgt van de botanicus uit Leiden. Een waardige grafboom voor Voske. De boom zal 2 jaar later meegaan naar zijn nieuwe huis op Texel. Samen met het grootste deel van de inventaris van de tuin. Slechts de mispel, de walnotenboom en de zilverpopulier laat hij achter. De tuin zelf lijkt zelf het meeste op een slagveld uit de Eerste Wereldoorlog.

Slagveld

Het is het leeghalen van de tuin waarmee hij ook in discussie komt met het bestuur van de volkstuinen Amstelglorie. De reden hiervan is de angst dat de tuin hetzelfde lot beschoren is als veel tuinen die zijn overgedaan in de omgeving. De buurvrouw heeft haar hele tuin is om zeep geholpen. Het is een slagveld:

Eerst die mooie rij elzen omgehakt waardoor het lievevrouwebedstro verdwenen is omdat ze de stronken eruit moest laten graven. Nu is het net Verdun 1918. Een treurige loopgraaf. (337)

Dat zijn tuin eenzelfde lot beschoren is, als hij de tuin in 1981 verlaat, bezorgt hem nachtmerries. Hij heeft het huis Pomona op Texel net gekocht, maar kan er bijna niet van slapen wat er met zijn tuin zal gebeuren:

Word iedere ochtend vroeg verkleumd wakker en denk dan meteen aan de tuin. Aan al die planten die we met zoveel liefde daar onder hebben gebracht. Ik moet er dus van gedroomd hebben. De angst hoe we alles voor de schoffel en schop van de mensen die na ons komen kunnen behoeden. (422)

Verdun

In zijn inleiding ‘De kleine Hortus’ bij de dagboekfragmenten over Amstelglorie, schrijft biograaf Onno Blom dat Jan Wolkers zelf de schop en schoffel hanteert als hij zijn volkstuin verlaat. Hij laat een modderpoel achter waar de nijlpaarden zich zouden thuisvoelen. Onno Blom citeert hier bijna eenzelfde vergelijking met het slagveld van Verdun als Wolkers eerder aanhaalt over zijn buurvrouw.

Een huiveringwekkend stukje Verdun, alsof er op die troosteloze kale driehonderd vierkante meter in loopgraven en schuttersputjes verbeten tot de laatste man gevochten was. (24)

Dat is in het voorjaar van 1981. Pas na herhaaldelijk aandringen van het bestuur van de volkstuinvereniging, zegt Jan Wolkers pas op 1 augustus 1981 zijn volkstuintje op. Het is dan de hele zomer leeg gebleven. De schuur staat nog vol rommel en alles ziet er wel slecht uit met veel uitgegraven kuilen en modderpoelen.

Het is het paradijs dat Jan Wolkers verplaatst heeft naar zijn nieuwe woning op Texel. De tulpenboom zal daar uitgroeien tot een grote, imposante boon. Hij maakt er bijna 30 jaar later een prachtige aflevering van in zijn kindertelevisieprogramma over zijn achtertuin.

De liefde voor de natuur is niet minder geworden op Texel. Hier heeft hij de tuin meteen bij zijn huis. Een stap naar buiten en hij wordt omringd door een veelvoud van het grondoppervlak dat hij op Amstelglorie had. Toch is de liefde waarmee hij in zijn dagboek over zijn volkstuin schrijft, niet minder sterk dan de liefde waarmee hij later het kinderprogramma maakt.

Jan Wolkers is nooit meer naar Amstelglorie geweest na zijn vertrek. Hij hoeft niet te weten wat andere bewoners van zijn volkstuin hebben gemaakt. Of het dezelfde wildernis is als hij gemaakt had of dat het een keurig kortgeschoren grasveld is, waarop de tuinmeubels staan en de barbecue met speklappen smeult.

Geweldig verzorgde uitgave

De uitgave van de dagboekfragmenten die Onno Blom heeft verzorgd, is geweldig. Zeker ook met de foto’s waarmee de fragmenten 3 keer worden onderbroken. Ze geven een prachtig beeld van het paradijsje dat Jan Wolkers samen met zijn Karina langs de ring van Amsterdam heeft geschapen.

Wat mij betreft hadden het wel meer foto’s mogen zijn bij de vele verhalen. Jan Wolkers schrijft regelmatig dat ze foto’s hebben gemaakt van de planten en de slakken die ze vinden. De vergelijkingen van het huisje, vind ik heel mooi. Zeker ook omdat ik lang moet kijken wat er met de onderste foto toch mis is. Er klopt namelijk iets niet. Na aandachtig vergelijken met de foto erboven, zie ik het. Aan de hand van het beeld van Venus, valt het op. De foto onderin staat in spiegelbeeld!

Kale tuin

De kale tuin die ik aantref op mijn fietsrit in juni door Amstelglorie, stelt me wel een beetje teleur. Het is heel lekker weer, maar de schrijver die zich in het huisje heeft teruggetrokken, houdt de deur goed dicht. Er is jammergenoeg erg weinig struikgewas om achter te verschuilen. Ik zie de schrijver languit op de bank hangen met een laptop op schoot. Geen deuren open. Niet opgaande in de omgeving.

Ik ben snel verder gefietst. Terug over het bruggetje. Kijkend over de vele slootjes en andere plekjes vol groen. Wat een klein paradijsje aan de rand van de stad, tegen de ring aan. Wat een wonder dat dit helemaal gespaard is gebleven. Ik hoop dat veel schrijvers inspiratie mogen vinden op deze plek. Al hoop ik ook dat de tuin veel meer mag veranderen in een rijke, groene tuin waarin de planten beheerst mogen overheersen.

Jan Wolkers: Amstelglorie, De volkstuin van Jan Wolkers. Geoogst door Onno Blom. Amsterdam: De bezige bij, 2018. ISBN: 978 94 031 1780 5. Paperback. 208 pagina’s. Prijs: € 30,99.
Bestel

27 januari 2019

Familiebanden - Sientje (54)

Benieuwd naar de familie van Sientje struinden we het internet af. Er was nog niet zoveel, al werkten veel fokkers aan een website en kende de teckelvereniging een bescheiden site. Zo speurden we met de stamboom in de hand naar de moeder en vader van Sientje. Haar moeder was onvindbaar. Net als dat de fokker waar Sientje vandaan kwam, weinig sporen op internet achterliet.

Met wat speuren vonden we wel de vader van Sientje: Digger. Een imposante reu met een groot pistool en bijbehorend klokkenspel onder zijn buik. De foto showde de hond in vol ornaat; weinig bleef verhuld. De reu was nog altijd beschikbaar voor dekking. Het bracht ons steeds verder naar andere sites van andere nestjes en stambomen die op internet beschikbaar waren. Zo vulden we onze avonden met surfen op internet naar de familie van Sientje.

Foto op de wc

We bewaarden de foto op de computer en printten hem uit. De foto kreeg een waardig plekje op de wc, bij het keuringsrapport van de familiedag. Sommige mensen keken verbaasd naar de foto. Wat deed deze teckel op deze plek. De vader van Sientje schreven we eronder. Het is goed om de familiebanden hoog te houden. Het was het enige tastbare stukje familiegeschiedenis van onze hond. En dat was natuurlijk heel wat meer dan menig vuilnisbakkenras.

Van de hond uit mijn jeugd, Blekkie, kenden we geen enkel familielid. Geen broer of zus. Zelfs niet de moeder. Ze was een keeshondje wisten we, maar meer niet. We vermoedden dat er een Groenendaler in zat. Op een vakantie kwam hij naast het hok van een Groenerdaler in de kennel waar hij vandaan kwam. De gelijkenis was wel heel erg groot, ontdekten we. Alleen het formaat en de krulstaart verrieden dat er een keeshond in zat.

Even niet opgelet

De moeder van Blekkie was in een vakantie loops geworden en had de zwangerschap in de kennel opgelopen. Even niet opgelet, dat een reu bij een loopse teef was gestopt. Daarom hielp de kenneleigenaar mee om de hondjes te verkopen. Na die vakantie leefden wij in de veronderstelling dat Blekkie zijn vader had ontmoet. Maar met zekerheid konden niemand er iets van zeggen. Het was meer een leuk idee voor ons dan dat het Blekkies leven wezenlijk veranderde.

Met Sientje hadden we dus al veel meer geluk, we wisten haar vader te achterhalen via internet en waren er reuze trots op. Dat hoort natuurlijk ook wel een beetje bij een echt hondenras waar het om ouders en afstamming draait.

Saartjes vader

Het internet van nu maakt alles nog eens veel makkelijker. Van onze teckels Saartje en Teuntje kennen we de ouders. Zelfs Saartjes vader mocht ik op Texel zien. En wat leek ze op haar vader!Op internet circuleren er meerdere foto’s van hun voorouders. Zelfs de stambomen zijn openbaar te raadplegen. Het geluk van toen is in veelvoud aanwezig.

Of het de honden zelf iets kan schelen? Niks, natuurlijk. Zij zien gewoon een andere hond en helemaal niet hun vader of hun moeder. Ze grommen ertegen en ze krijgen een blaf terug. Niet iets van ‘maar ik ben je vader hoor, beetje respect.’ Gewoon alsof het elke andere hond is die je tegenkomt.

Koketteren met familie

Daar kunnen mensen een voorbeeld aan nemen. Wij koketteren met familiebanden, zitten noodgedwongen met kerst bij elkaar. Aan psychologische begeleiding geen gebrek om het leed dat de opvoeding en de latere band met de familie heeft losgemaakt. Honden vergeten bij wie ze horen. Zij zijn wie ze zijn en hun ouders hebben ze al op jonge leeftijd verlaten. Geen gezeur.

Lees het vervolg: Autorijden »

Abonneer je op de nieuwsbrief en lees elke week een nieuwe herinnering aan Sientje. De nieuwsbrief is geheel gratis en verplicht je tot niets.

[mc4wp_form id=”20905″]

20 januari 2019

Buitengesloten - Sientje (53)

Het was moeilijk om het samen lopen met de hond ’s avonds voor het slapen gaan weer nieuwe leven in te blazen. Het was een avond waarop ik mij niet zo lekker voelde en eigenlijk lekker naar bed wilde. Ik vroeg of Inge misschien mee wilde met de avondwandeling. Voor het eerst sinds jaren.

We deden de achterdeur op slot en gingen er bij de voordeur uit. We liepen een gezellig en klein rondje om de gracht die voor ons huis is. Een wandeling die in afstand het midden houdt tussen de Bermudadriehoek en ons oude avondrondje in Almelo.

Sleutel in slot

We kwamen terug. Ik stak de sleutel in het slot, maar de deur ging niet open. ‘Ik heb de sleutel erin laten zitten’, zei Inge geschrokken. De achterdeur zou ook niet gaan lukken. Die zat namelijk niet alleen op slot, maar ook op het handslot dat alleen van binnenuit te openen en sluiten was. Daar stonden we.

Ik voelde me grieperig en wilde eigenlijk naar bed. We probeerden wat bij de voordeur te rommelen, maar het lukte niet om de deur open te krijgen. Hij zat weliswaar niet op slot, maar we kregen de sleutel er niet uit. Ook wilde de deurklink die aan de binnenkant van de deur zit, niet naar beneden.

Buitengesloten

Daar stonden we dan. Onze dochter lag boven lekker te slapen en wij hadden ons buitengesloten. We liepen weer naar de achterzijde. Het slaapkamerraam stond open. Misschien kon je er via de keukentrap in, die stond in de schuur en die stond open. Dat lukte niet. De trap kwam niet hoog genoeg om van het bovenhengsel af het raam in te komen. En ik was daar ook niet lenig genoeg voor.

Inge zou bij de buren vragen of we hun trap konden lenen. Zij had immers de sleutel in het slot van de voordeur laten zitten. Een hinderlijke gewoonte die ze ondanks dit incident niet verleerde. Ze haalde de trap. Het was nog een aardig eind omhoog. Ik voelde me dizzy genoeg om naar beneden te vallen, maar wonder boven wonder bleef ik op de treden staan en wist zelfs bibberend naar binnen te klauteren.

Pyjama

Zo kon ik de achterdeur openen en vrouw en hond weer toegang tot het huis geven. Ik bracht de trap weer terug, bedankte de buurman uitgebreid. Ik had mijn pyjama al aangetrokken bij het wandelen op deze warme septemberavond. Snel dook ik mijn bed in, nog bibberend van de kou. Het was in de 3 kwartier dat we bezig waren geweest het huis binnen te dringen best koud geworden. Ook was het al donker geworden.

Sientje had alles lijdzaam afgewacht. Geen haast of ongeduld trof haar. Dat lag meer in de aard van haar baas. Er volgden nog een paar harde woorden over het laten zitten van de sleutel in het slot en de consequenties, waarna ik in diepe slaap viel. Dromend van deuren die in het slot vielen en sleutels die nog in huis lagen. De volgende ochtend werd ik tot mijn eigen verbazing weer fris en fruitig wakker.

Lees het vervolg: Familiebanden »

Abonneer je op de nieuwsbrief en lees elke week een nieuwe herinnering aan Sientje. De nieuwsbrief is geheel gratis en verplicht je tot niets.

[mc4wp_form id=”20905″]

15 januari 2019

Nobel streven, een ridderverhaal

Onwaarschijnlijk maar waar. Dat is het verhaal van de ridder Jan van Brederode. De Utrechtse hoogleraar Frits van Oostrom vertelt in zijn nieuwste boek Nobel streven het verhaal van deze bijzondere middeleeuwse edele. Jan van Brederodes leven is heldhaftig, tragisch en dynamisch. Voldoende stof voor een uitermate innemende biografie over deze man.

Met het boek Nobel streven keert de Utrechtse hoogleraar terug naar bekend terrein. Bij zijn doorbraak in 1987 met Het woord van eer over literatuur aan het Hollandse hof, moet hij zijn gestuit op het bijzondere levensverhaal van Jan van Brederode.

Dappere ridder Jan van Brederode

Een dappere ridder die wel een heel eigenaardige levensloop kent. In zijn nieuwste publicatie Nobel streven, gaat Frits van Oostrom dieper in op het leven van deze bijzondere man.

De achterflap geeft al een duidelijke samenvatting van deze ridder uit Holland. Meerdere malen neemt hij het op in een oorlog tegen Friesland. Hij gaat op pelgrimage naar Ierland om daar het helse vagevuur van Sint Pancratius te ervaren. Teruggekomen belandt hij in het klooster, het huwelijk wordt ontbonden en zijn vrouw gaat ook in het klooster. Een kartuizerklooster, een strenge orde. Misschien wel de zwaarste kloosterorde. Waarbij je altijd zwijgt, nooit vlees eet en vegetarisch. Bovendien wordt je nacht gebroken door een uur lange nachtmis.

In het klooster vertaalt hij de religieuze tekst Des coninx summe, een indrukwekkende titel. Als hij later zijn kans ziet om de erfenis van zijn vrouw te kunnen incasseren, verlaat hij het klooster. Met geweld haalt hij zijn vrouw ook op. Het mondt uit op een mislukking, waarna hij later opduikt op het slagveld bij de beroemde Slag bij Azincourt. Als huurling, opmerkelijk voor een ridder, maar als je het boek van Frits van Oostrom leest, zul je merken dat het helemaal niet zo opmerkelijk is.

Nobel streven geeft een inkijk in een indrukwekkend verhaal waar Frits van Oostrom wel raad mee weet. Hij begint met met heerlijke zinnen waarmee hij de achtergrond van Jan van Brederode kenmerkt, zoals: ‘Jans grootvader Dirk was een geweldenaar.’ Om daarna de heldenfeiten van Dirk van Brederode te vertellen. Jans vader en broer zijn iets minder gewelddadig. Al is het in een tijd waarin het land verdeeld wordt door de Hoekse en Kabeljauwse twisten, moeilijk om geen wapen in de hand te nemen.

20e eeuwse verbazing

Bij dit alles weet Frits van Oostrom prachtig te spelen met de 20e eeuwse verbazing die sommige aspecten uit de ridderlijke maatschappij bij je oproepen. Zoals het huwelijk tussen Willem van Brederode en Margriet van der Merwede. Willem was 23 jaar oud toen dit huwelijk bezegeld werd. Margriet niet ouder dan 3:

[H]et moet zelfs voor middeleeuwse begrippen een ongemakkelijke ceremonie zijn geweest voor het altaar. Dat dit huwelijk nog vele jaren kinderloos zou blijven, werd blijkbaar ingecalculeerd. (132)

Het huwelijk is in de middeleeuwen vooral een verbintenis tussen families en niet zozeer een ceremonie die de liefde bezegeld. Een peuter die trouwt, is zelfs in de middeleeuwen een beetje te gortig. Maar Van Oostrom zal er nog een aantal keren naar verwijzen. Bijvoorbeeld als hij de lezer een blikje gunt in de toekomst:

Margriet van der Merwede en Stein, als schatrijke peuter bij de Brederodes ingetrouwd, zou als volwassenen vrouw bemerken dat er van haar erfdeel nog maar weinig over was. (219)

Het familiefortuin verdampt. Dat is ook het probleem tussen het huwelijk van Jan en Johanna van Abcoude. De vader van de bruid weet uit de overeenkomst het maximale te halen voor zijn familie. Het huwelijk is eigenlijk boven Jan van Brederodes stand. Hij kan het eigenlijk niet betalen en steekt zijn familie in de schulden.

Als er dan ook nog eens geen kinderen komen, besluit Jan van Brederode naar Ierland af te reizen om in een grot het vagevuur mee te maken.

Op bedevaart

Jan van Brederode maakt een bedevaartreis naar Ierland in de hoop dat er kinderen komen. Zijn huwelijk is kinderloos en hij hoopt met deze reis hiermee het tij te keren. Hiervoor betreedt hij de grot waar Sint Patricius het vagevuur heeft doorstaan. Hij moet een nacht lang in het aardedonker van de kleine ruimte zitten.

Dat je langzaam maar zeker en ongetwijfeld ook door bepaalde schimmels op de rotsen gaat hallucineren is niet zo heel vreemd. De nacht in de grot van Sint Patricius moet voor sommige pelgrims een bijna-doodervaring hebben opgeleverd. Of zoals Van Oostrom het schrijft:

Ze kunnen een nacht hebben geleefd in hun persoonlijke Jeroen Bosch, bij wijze van ‘augmented reality’. (86)

Heerlijke verhalen die Frits van Oostrom heel treffend typeert en aan het papier toevertrouwd. Verbindingen leggend met onze tijd en de belevingswereld van de literatuur.

Kloosterbestaan

Het huwelijk blijft kinderloos. Mogelijk biedt het kloosterbestaan een uitweg om onder de gigantische gages aan zijn schoonvader te komen. Jan verlaat bij het overlijden van zijn schoonvader, weer even snel het klooster. Hij ruikt zijn kans, maar is kansloos. Hij probeert alles, met en zonder hulp:

Tenzij uiteraard… zijn kloostergelofte van eertijds ongeldig was geweest. Precies deze kaart blijkt Jan nu te zijn gaan spelen. Ongetwijfeld zijn ook hier juristen aan te pas gekomen om dit geitenpaadje in het vonnis van 14 april 1409 te wijzen. (205)

Als een hedendaagse burger probeert hij de mazen in de wet te vinden om toch zijn gelijk te behalen. Het blijkt een kansloze exercitie. Temeer omdat zich zelfs de kanselier van de Notre Dame in Parijs zich over de kwestie buigt en zijn oordeel velt. Al zou je heel veel geitenpaadjes uit het complexe betoog kunnen ontwaren, Jean Gerson is duidelijk. Eens een gelofte gedaan is altijd een gelofte gedaan.

De daden van Jan van Brederode krijgen wel een heel ander perspectief in het verhaal van Frits van Oostrom. Dat Jan bijvoorbeeld zijn vrouw uit het klooster probeert te ontvoeren, is hier heel duidelijk een wanhoopsdaad. En de voormalige ridder mag er voor bloeden. Hij komt in het gevang en zijn vrouw overlijdt een jaar later. Aan hartzeer, zo beweren de bronnen.

Het einde bij de beroemde Slag bij Azincourt, waar Engeland met een minderheid het veel grotere Franse leger verslaat, plaatst Frits van Oostrom weer zo mooi in context. Binnen het literaire kader van het toneelstuk Henry V van Shakespeare. Een mooie vermenging van het verhaal zoals de geschiedschrijvers het hebben opgesteld en hoe mensen als Jan van Brederode het beleefd hebben.

Feit en fictie

In de biografie over het leven van Jan van Brederode zitten onherroepelijk leemtes. Gaten van periodes waar we niet het fijne van weten. Daarom verwijst Frits van Oostrom aan het einde van zijn biografie naar literaire verwerkingen. Hij verwijst dat van het laatste gedeelte van het leven van Jan van Brederode onbewust een roman geschreven is.

Hij verwijst naar andere geleerden die boeiende romans hebben geschreven. Zo is De naam van de roos van Umberto Eco het resultaat van jarenlang onderzoek. Umberto Eco merkte dat hij in zijn wetenschappelijke werk sommige verhalen niet kon vertellen omdat het aan bewijs ontbrak. Daarvoor leent de literatuur zich bij uitstek. En zeker de roman. Zo verwerkte Umberto allerlei middeleeuwse bevindingen en ideeën in zijn bestseller. Fabuleren op de plekken waar je niet kunt argumenteren.

Eco’s De naam van de roos (1980), bij verschijning bescheiden uitgebracht als ‘een boek voor fijnproevers, voor bedachtzame genieters’, verkocht inmiddels wereldwijd 50 miljoen exemplaren – en dat voor een roman over een veertiende-eeuws klooster. (314)

Inderdaad lenen de middeleeuwen zich prima voor een roman, zeker als er een portie misdaad en een meesterbrein is om de moorden op te lossen. Een andere roman waar Van Oostrom naar verwijst en die mij waanzinnig nieuwsgierig maakt is een roman over het leven van Dante. Marco Santagata, hoogleraar literatuurgeschiedenis in Pisa, schreef naast een biografie over het leven van de Italiaanse schrijver, ook een roman. Het werk heet Als verliefde vrouw (Come donna innamorata), over een intellectueel die hoon opwekt omdat hij een stom klerkenbaantje accepteert om grootste literatuur te kunnen schrijven.

Literatuurwetenschapper of romanschrijver?

Frits van Oostrom haalt hier terecht het probleem van de literatuurwetenschapper aan ten opzicht van de romanschrijver. De wetenschapper moet zich houden aan de feiten en kan alleen met hulp van argumenten overtuigen. De roman biedt een heel andere kant de ruimte. Ze geeft ruimte aan het gevoel, waar de wetenschapper zich niet kan en durft te wagen. Het leven van Jan van Brederode is voor een romanschrijver bij uitstek een geschikt onderwerp:

Niet alleen wat er gebeurde, maar ook hoe het voelde. Oftewel: een waargebeurde roman. (320)

Al moet ik zeggen dat Frits van Oostrom zich soms ook waagt aan een inschatting hoe iemand zich gevoeld moet hebben. Het leven van Jan van Brederode leent zich hier uitstekend voor. Waarom neemt hij bepaalde beslissingen en is het inderdaad zo grillig als het soms overkomt. Dat vraagt aan een andere component van iemand om een beslissing te nemen, namelijk: het gevoel.

Familiewapen familie Van BrederodeDaarmee laat Frits van Oostrom in mijn overtuiging zien dat hij zich best eens zou mogen wagen aan een roman over het leven van zijn gebiografeerde held. Het belooft een mix te worden met een hoog Couperus-gehalte, met erg interessante familie-intriges. Allemaal ingrediënten waar hij zich best eens aan mag wagen. En dat het een bestseller wordt, staat wat mij betreft vast. De biografie Nobel streven is al een boek dat je in 1 adem uitleest. Als het geromantiseerd wordt, is nog meer een feest om te lezen.

Frits van Oostrom: Nobel streven, Het onwaarschijnlijke maar waargebeurde verhaal van ridder Jan van Brederode. Amsterdam: Prometheus, 2017. ISBN: 978 9044 6346 79. Prijs: € 25,99. 400 pagina’s.Bestel

Kijk voor meer achtergrondinformatie op: nobelstreven.nl

13 januari 2019

Dekkleedje - Sientje (52)

De kou kreeg vat op de winter. Het was lang niet zo koud geweest. De sneeuw vlokte uit de hemel. Het was meer dan tien jaar geleden de laatste keer geweest dat er zoveel sneeuw viel. Wij liepen gewoon buiten met de hond. Sientje rilde weleens als ze buiten stond, maar we sloegen er weinig acht op. Daar moest ze wel tegen kunnen. Ze kon er ook tegen. Dan stapte ze binnen en kroop weer in haar mandje, dicht tegen de verwarming. Of ze vond wel een plekje op de bank naast ons. Lekker warm.

Maar met de jaren werd ze strammer. We merkten dat ze bij vorst de hele weg buiten liep te rillen. Daarom ontwierp Inge een speciaal dekentje voor over haar rug. Ze zocht een lapje stof, maakte er een mooie print bovenop met een foto van Sientje in de zon. Met een handig elastiek kon je het onder de buik door trekken en aan de andere zij weer vastknopen. Ze liep er wat onwennig mee, maar het warmde haar enigszins in de bittere kou.

Bibberen

Of het zin had, betwijfelde ik toen ik met haar liep en ze net zo ferm bibberde als dat ze zonder jasje zou lopen. Bovendien vroeg het aantrekken best veel tijd en aandacht. Als Sien aan de ketting ging, moest ze ook meteen uit. Duurde het wachten te lang, dan kwam de plas nog tijdens het aankleden. We hadden die ervaring al opgedaan bij het uittrekken van de jasjes na een operatie. Als ze dan uitgelaten moest worden, ging het jasje juist uit om de kleren droog te houden.

Als het sneeuwde kwam de pup in Sientje los. Ze sprong en danste op het koude pak sneeuw. Dan rende ze een eindje vooruit, draaide rondjes en hapte naar de sneeuw. Het hondje dat nooit speelde veranderde ineens in een speelse pup die van gekkigheid niet meer wist wat ze deed. De kop oogde vrolijk en als ze wat gekalmeerd was, struinde ze met haar neus vlak over de sneeuw. Alle nieuwe geurtjes opsnuivend. Op zoek naar de oude sporen.

Teckelrennen

Het was een van de laatste winters dat we met haar naar Almere Strand gingen. Van het ijs op het Gooimeer moest ze niet zoveel hebben. Ze vond het maar glad. Ze krabbelde eroverheen op zoek naar het houvast van de wal. Op het zand wist ze wel raad. Ze holde heel hard over het ijsstrand. Ik was er verbaasd over dat een oude teckel die in de zomer ervoor een hernia had gehad, zo hard kon rennen. Ze rende de poten uit het lijf. De oren flapperden in de vrieskou. Zelfs met een jasje aan en een hernia in de rug kon zelfs een oude teckel heel hard rennen.

Lees het vervolg: Buitengesloten »

Abonneer je op de nieuwsbrief en lees elke week een nieuwe herinnering aan Sientje. De nieuwsbrief is geheel gratis en verplicht je tot niets.

[mc4wp_form id=”20905″]

06 januari 2019

Schok - Sientje (51)

Op onze de eerste vakantie in Vaals, zetten we ons tentje een eind van de rest af. We wilden lekker rustig zitten. Ook hadden we geen idee hoe ons ruwhaar teckeltje Sientje zich zou gedragen. Met name tegen de nabije buren. Zou ze dan gaan blaffen als wij wegliepen. Daarom gingen we maar bovenop de berg zitten, aan de rand van de camping.

Inderdaad als je water gingen halen of een plas lozen, dan liep Sientje een stukje met je op tot de lijn waaraan ze vastzat op was. Daarna ging ze zitten wachten tot je weer terug was. Soms jankte ze een beetje, maar over het algemeen was ze stil en wachtte net zolang je weer terug was.

Als dat een uur was, dan was dat een uur. Dat interesseerde haar weinig. Zelfs met regen, waar ze een bloedhekel aan had, bleef ze buiten wachten tot je terug was. De trouwe metgezel. Eigenlijk wilden ze met ons mee.

Speciale pin

We hadden een speciale pin gekocht waaraan de lijn goed kon worden vastgemaakt. De pin schroefde je in de aarde en dan zat ze muurvast. Kamperen gaat natuurlijk wel met allemaal klapstoeltjes en een klaptafel. Verder liggen over voorwerpen over de grond verspreid.

Net als dat de tent is vastgemaakt met allemaal haringen en scheerlijnen. De lijn waaraan Sientje vastzat, trok ze daarom in een mum van tijd langs alle voorwerpen die in de buurt stonden. Zo wist ze een mooi web te spinnen rond elke poot en scheerlijn die ze bij het rondstruinen tegenkwam.

Lijnen ontwarren

Meerdere keren per dag waren wij bezig al die lijnen te ontwarren en de lijn weer in volle lengte te krijgen. Om even na het losknopen van alle draden, te zien dat Sientje vrijwel dezelfde route weer maakte. Soms wist ze het zelfs te presteren om je been bij haar weefgetouw te betrekken.

Bij het neerzetten van de tent, zetten we de pin vrijwel als eerste in de grond. Het touw een aardig eindje uit de buurt, zodat ze niet in de weg zou lopen. Dat veldje in Vaals grensde tegen een koeienveldje. Ik had de pin net in de grond geschroefd. Sientje vond die grote Limburgse koeien wel heel interessant.

Ze nam een vaart en schoot in de richting van de koeien. Ze had nog helemaal niet in de gaten dat ze vastzat aan een lang touw. Een touw dat ergens eindigde. Ze rende heel hard toen ze het einde van het touw naderde. Met een flinke smak vloog ze door de lucht.

Ze belandde op haar rug vlak voor de koeien. Dat was niet de bedoeling. De koeien keken haar dromerig aan en Sientje wist hier even geen raad mee. Ze krabbelde overeind en liep weer terug.

Koeien

Een vakantie later stonden we ergens in Drenthe bij Havelte. Op een immens veld, op minuten loopafstand van het sanitair. We waren de enigen op het veld en stonden al vroeg in de ochtend in de brandende zon. We probeerden de tent zo dicht mogelijk tegen de bosrand te zetten, maar het zette weinig zoden aan de dijk.

In het bos liepen grote runderen rond. Het was een natuurgebied. Het terrein werd afgegrensd door een schrikdraad. Sientje mocht lekker aan de lijn op genoeg afstand van de koeien. Ze snuffelde er lekker rond. Keek niet eens op van de koeien. Daar had ze in Vaals voldoende van geleerd.

Terugdeinzen

Ineens jankte ze en deinsde terug. Ze sprong achteruit en kroop in haar bench van de schrik. We keken nog eens goed naar het schrikdraad en zagen dat vlak over de grond, door het hoge gras, ook een lijn liep. Bij het snuffelen was ze daar tegenaan gekomen met haar neus.

We lieten de lijn zo liggen als ze lag, maar Sientje is de dagen dat we daar op de camping stonden niet meer in de buurt van het schrikdraad geweest. Dat lesje had ze wel geleerd van de schok.

Lees het vervolg: Dekkleedje »

Abonneer je op de nieuwsbrief en lees elke week een nieuwe herinnering aan Sientje. De nieuwsbrief is geheel gratis en verplicht je tot niets.

[mc4wp_form id=”20905″]