29 januari 2019

Amstelglorie en Jan Wolkers

Jan Wolkers en Amstelglorie; het is een 2-eenheid. Vlak voor de zomer krijg ik opeens de behoefte om eindelijk de plek van Wolkers’ volkstuintje op te gaan zoeken. Misschien ben ik beïnvloed door het vooruitzicht van Onno Bloms bloemlezing met dagboekfragmenten van Jan Wolkers over zijn volkstuintje op Amstelglorie.

Ik stap ondanks alle drukte voor het huis op de fiets. Ik wil de tuin van Jan Wolkers eindelijk eens in het echt gaan zien. Ik hoop nog een paar sporen van de schrijver te kunnen vinden.

Biografie van Onno Blom

De biografie van Onno Blom net gelezen, rij ik via Oudekerk aan de Amstel naar het Amstelpark. Ik heb er jaren vlakbij gewerkt, maar ben er nooit eerder geweest. Een keer vlak langs de toegangsbrug. Ik loop door naar de Japanse tuin. Gewoon om even naar de Ginkgo’s te kijken en inspiratie voor de nieuwe tuin op te doen.

Daarna nog even langs de VU rijden en vandaar naar het Beatrixpark. Het park grenst aan de RAI. Ik pak het stukje dat evenwijdig loopt aan de snelweg. Vandaar langs de snelweg over de Amstel waar ik op zoek ga naar Amstelglorie. Hier heeft Jan Wolkers van december 1972 tot augustus 1981 een volkstuin gehad, nummer 294.

Voormalig tuintje

Ik rij het complex op. Geörienteerd op de plattegrond bij de ingang, waar precies het voormalige tuintje van Jan Wolkers is. Na hem hebben diverse mensen nog het volkstuintje bewoond. Het tuinhuis is altijd blijven staan. Ik heb ontdekt op internet dat het dit jaar helemaal is opgeknapt en een plaats is geworden voor schrijvers. Zo heeft biograaf Onno Blom een deel van het boek Amstelglorie in het huisje geredigeerd. Het boek bevat alle dagboekfragmenten van Jan Wolkers over de volkstuin die hij van 1972 tot 1981 heeft.

Ik fiets in de richting van het Eiland, helemaal achterin, vlak tegen de snelweg aan. Sterker nog: snelwegen. Het knooppunt Amstel waarbij de A2 begint de rondweg A10 kruist. De A2 gaat hier over in de Nieuwe Utrechtseweg. Daar op de dijk, loopt ook de metro. En verderop zoeft het treinverkeer over de ring Amsterdam. Allemaal verkeer.

Ik rij over het bruggetje, geïmponeerd door de hoge bomen. Veel berken, maar ook alle andere variëteiten. Dan rij ik over het smalle paadje. Hier heeft de schrijver vaak overheen gelopen, weet ik uit de dagboeken. Ik heb ze nog niet allemaal gelezen, maar ik weet hoe verknocht Jan Wolkers was aan zijn volkstuintje.

Opgeknapte tuinhuisje

Vanaf het pad tuur ik in de richting van het opgeknapte tuinhuisje. Op het dak liggen zonnepanelen en daarnaast oogt de tuin best wel kaal. Niet de dichtgegroeide bossage die Jan Wolkers er in de jaren 1970 van maakte. Ik kan de mispel waar Jan Wolkers zo vaak over schrijft, niet zo snel ontdekken.

Ik ga dan iets verderop op een bankje gaan zitten, eet mijn boterham met jam op. Wat een smaak. De warme junidag is genieten. Het voelt heerlijk hier op het bankje. Temidden van de volkstuinen. Hier wordt met liefde voor de natuur de rust opgezocht. De hoge bomen die verspreid over het complex staan, met de uilenkasten en andere nestkasten voor vogels; voor mij laat het zien dat hier goed gezorgd wordt voor de natuur.

Dagboekfragmenten over Amstelglorie

Jan Wolkers heeft in de jaren 1970 een aantal jaren een volkstuin gehad op Amstelglorie. Ik ben helemaal blij dat het boek is uitgekomen met alle fragmenten uit zijn dagboeken over zijn tuin op Amstelglorie. Het is een opeenschakeling van een genietende Jan Wolkers die helemaal opgaat in de natuur en vooral in het begrijpen en ingrijpen van deze natuur.

Jan Wolkers gaat helemaal op in al het groen en streeft de verwilderde tuin na. Hij heeft niet echt een plan met zijn landje. De 300 vierkante meter krijgen een inrichting waarbij menig tuinierder de angst om het hart slaat. Wat plant hij veel grote groeiers op die paar vierkante meter die hij heeft. Naast de bomen die er al groeien, zoals de mispel, zilverpopulier en de walnotenboom, plant hij er verschillende fruitbomen (appel, peer en pruim), maar ook harde groeiers als de nu zo beduchte berenklauw, Japanse duizendknoop en bamboe.

Succesromans geschreven op Amstelglorie

Op Amstelglorie creëert Jan Wolkers zijn eigen paradijsje. Wat een prachtige beschrijvingen geeft hij van het groen en de vogels. Hier in die natuur werkt Jan Wolkers ook aan zijn romans. een belangrijk deel van zijn succesromans zijn hier geschreven. Zo schrijft hij hier De walgvogel, De kus, De doodshoofdvlinder en De perzik van onsterfelijkheid. De laatste roman speelt zelfs gedeeltelijk in een volkstuintje.

Jan Wolkers zegt dat hij zich laat leiden door de tuin zelf. Hij zet de natuur daarmee naar zijn hand door vooral goed te kijken en de struiken en bomen te geleiden. Zo is hij door de jaren heen steeds in de weer met het verplaatsen van bomen en struiken naar betere plekken als hij merkt dat ze niet goed gedijen op de plek die hij voor ogen had.

Hij schroomt niet om planten uit de vrije natuur over te planten. Zo sleept hij wat planten uit het nabijgelegen Amstelpark of het Beatrixpark naar zijn landje. Of vogelkers die hij van Texel meeneemt. Stekjes haalt Jan Wolkers dus overal vandaan. Het geeft zijn tuin de charme waarin het groen overheerst. Het lijkt of het een wilde tuin is, maar ondertussen weet Jan Wolkers die onstuimigheid in heel gecontroleerde banen te leiden. En als het echt uit de hand loopt, haalt hij de plant weg.

Jaargetijden

Het boek dat Onno Blom heeft samengesteld, is vervuld van de natuur en volgt getrouw de jaargetijden. Elke jaargetijde heeft zijn charme. Niet alles draait om de zomer. Nee, de winter is voor Jan Wolkers net zo mooi. Of misschie wel zelfs mooier. Neem zo’n beschrijving midden in de winter; op 1 januari 1976 schrijft Jan Wolkers in zijn dagboek:

De tuin ziet er wild en romantisch uit, met al die dorre bruine, okergele en zwarte staken van de zonnebloemen, kaardebollen, maïs en artisjokken, waaruit het zilveren pluis puilt. Aan het pad bloeit de winterkrokus Laevigatus Fontenayi. Verderop de gele frutseltjes van de hamamelis. De grond is prachtig van structuur met de goed rottende en door de merels steeds omgewerkte half rottende bladeren. De Boeddha is vochtig en groengrijs van zich op de vulkanische steen ontwikkelende mossen. De meeste mispels zijn weggegeten. (235)

Een passage die regelrecht uit een roman van Jan Wolkers zou kunnen komen. De rotting en dorheid van de winter, verwijst niet zozeer naar het bederf, maar veel meer naar het nieuwe leven dat er straks in het voorjaar uit zal komen. Er zijn zelfs al een paar voorbodes, zoals de winterkrokus die al in bloei staat. Terwijl de laatste vruchten van de mispel vallen of weggevreten nog in de boom hangen, wacht het voorjaar om toe te slaan.

Uit deze dode boel komt dadelijk het leven. Of zoals Wolkers het vaak aanhaalt, januari is de mooiste maand van het jaar. Veroorzaakt door het bijzondere licht, waarbij de hemel alle kleuren aanneemt van het diepste blauw tot het lichtste geel. Tegelijk ziet Jan Wolkers overal het leven in de donkere en grauwe kleuren van de winter. Het groen is er niet, maar het zal elk moment helemaal loskomen.

De vogels en Jan Wolkers

Jan Wolkers gaat helemaal op in de natuur van zijn tuin. Een bijzonder leidmotief zijn de vogels. De schrijver treedt geregeld op als beschermheer over de gevleugelde dieren. Zo redt hij een kauwtje, al denkt hij in eerste instantie dat het een ekster is door de witte vlekken op de veren. Ook is hij druk in de weer met de grote lijster, die geregeld opduikt en die voor Jan Wolkers de bijnaam dikkie krijgt.

De grootste bedreiging vormen de katten in de buurt. Het noopt Jan Wolkers een keer om een nestje van passant Mao te laten verdrinken. De zwerfkat is aanvankelijk heel schuw, maar Jan Wolkers weet het vertrouwen van de kat te winnen. Hierdoor bezoekt de kat regelmatig het tuinhuisje en krijgt dan wat te eten. Als Jan Wolkers ontdekt dat Mao een nestje met jonge katjes heeft, voelt hij zich gedwongen de dieren te laten verdrinken. Het zou een ramp zijn voor de vogels al die halfwilde katten op het eiland. Een heel aangrijpende passage in het dagboek.

Snel gris ik de jongen tussen de laarzen en oude schoenen vandaan met een hand, bekijk ze even en stop dan mijn hand met die wriemelende beestjes de emmer in. Probeer ze zo zacht mogelijk vast te houden, maar de kleine wurmen blijken over een enorme kracht te beschikken. Het zweet breekt me uit. Ik kijk in de emmer en zie de kleine kopjes met de tongetjes uit hun bekjes happen naar lucht. Soms ontsnapt er een luchtbel. Het is afschuwelijk maar je kan niet meer terug. (182/183)

De dag na de ingreep is hij doodmoe. Komt door het doden van de kittens, zegt zijn vriendin Karina. Als Jan Wolkers Mao ziet zoeken naar haar jongen, treft de schrijver een enorm schuldgevoel. Hij merkt dat het dier zich opengehaald heeft in de zoektocht. De hele verdere periode dat jaar, wordt hij getroffen door schuldgevoel omdat hij het jonge leven heeft verwoest. Maar het moet om zijn andere vrienden te behouden: de vogels.

Kauwtje gered

Dat het andersom ook misgaat bewijst als Jan Wolkers in 1976 een jong kauwtje redt. De buurvrouw vindt het beestje en schakelt de hulp van vogelredder Jan Wolkers. Hij neemt het diertje mee het tuinhuisje in en ontfermt zich wekenlang over de jonge zwarte vogel. Hij krijgt de naam Edgar, naar de dichter van het beroemde gedicht The Raven, Edgar Allan Poe.

De dreiging van de aanwezige katten in de buurt hangt voortdurend in de lucht. Edgar krijgt de meer liefkozende naam Kras en Jan weet regelmatig de katten bij hem weg te houden. De vogel wordt steeds zelfstandiger en vliegt al helemaal alleen buiten. Dat betekent ook een groot gevaar. Al die halfwilde katten die er rondzwerven.

Als Jan eind augustus op de tuin komt, hoort en ziet hij Kras nergens. Hij kijkt bij de katten van de buren. Op het dak van het schuurtje. Wel katten, maar gelukkig geen veren. Hij kijkt verder. Je voelt hem aankomen. Hier gaat iets helemaal mis.

Als ik nog zo’n poosje onder de mispel sta, zie ik aan de slootkant van de buurvrouw tussen het eendenkroos iets drijven dat me een schok geeft. Dat is geen donker wakje in het kroos zoals ik nog hoop, maar donkere veren boven het water uit. Ik loop erheen. Daar drijft Krasje. Ik vis hem uit het water op. (297)

Zo’n pijnlijke scene. Pagina’s lang heb je kunnen meelezen in het groter worden van het kauwtje. Voortdurend hangt daar de dreiging van de dood. De passage waarin Jan Wolkers het dode dier bekijkt, voel je de pijn helemaal mee. Hoe het jonge leven bruut verstoord is. De manier waarop Jan Wolkers hier de dood beschrijft, grijpt je bij de kladden. De dood, zo’n allesomvattend thema in het werk van Wolkers. Het krijgt zelfs hier op de tuin zijn eigen plaats.

Dat gebeurt ook veel later als hij zijn vijgenboom plant op de as van zijn overleden kat Voske. De bomen halen de winter niet. Heel voorzichtig haalt hij de dode vijg weg en plant er de tulpenboom die hij krijgt van de botanicus uit Leiden. Een waardige grafboom voor Voske. De boom zal 2 jaar later meegaan naar zijn nieuwe huis op Texel. Samen met het grootste deel van de inventaris van de tuin. Slechts de mispel, de walnotenboom en de zilverpopulier laat hij achter. De tuin zelf lijkt zelf het meeste op een slagveld uit de Eerste Wereldoorlog.

Slagveld

Het is het leeghalen van de tuin waarmee hij ook in discussie komt met het bestuur van de volkstuinen Amstelglorie. De reden hiervan is de angst dat de tuin hetzelfde lot beschoren is als veel tuinen die zijn overgedaan in de omgeving. De buurvrouw heeft haar hele tuin is om zeep geholpen. Het is een slagveld:

Eerst die mooie rij elzen omgehakt waardoor het lievevrouwebedstro verdwenen is omdat ze de stronken eruit moest laten graven. Nu is het net Verdun 1918. Een treurige loopgraaf. (337)

Dat zijn tuin eenzelfde lot beschoren is, als hij de tuin in 1981 verlaat, bezorgt hem nachtmerries. Hij heeft het huis Pomona op Texel net gekocht, maar kan er bijna niet van slapen wat er met zijn tuin zal gebeuren:

Word iedere ochtend vroeg verkleumd wakker en denk dan meteen aan de tuin. Aan al die planten die we met zoveel liefde daar onder hebben gebracht. Ik moet er dus van gedroomd hebben. De angst hoe we alles voor de schoffel en schop van de mensen die na ons komen kunnen behoeden. (422)

Verdun

In zijn inleiding ‘De kleine Hortus’ bij de dagboekfragmenten over Amstelglorie, schrijft biograaf Onno Blom dat Jan Wolkers zelf de schop en schoffel hanteert als hij zijn volkstuin verlaat. Hij laat een modderpoel achter waar de nijlpaarden zich zouden thuisvoelen. Onno Blom citeert hier bijna eenzelfde vergelijking met het slagveld van Verdun als Wolkers eerder aanhaalt over zijn buurvrouw.

Een huiveringwekkend stukje Verdun, alsof er op die troosteloze kale driehonderd vierkante meter in loopgraven en schuttersputjes verbeten tot de laatste man gevochten was. (24)

Dat is in het voorjaar van 1981. Pas na herhaaldelijk aandringen van het bestuur van de volkstuinvereniging, zegt Jan Wolkers pas op 1 augustus 1981 zijn volkstuintje op. Het is dan de hele zomer leeg gebleven. De schuur staat nog vol rommel en alles ziet er wel slecht uit met veel uitgegraven kuilen en modderpoelen.

Het is het paradijs dat Jan Wolkers verplaatst heeft naar zijn nieuwe woning op Texel. De tulpenboom zal daar uitgroeien tot een grote, imposante boon. Hij maakt er bijna 30 jaar later een prachtige aflevering van in zijn kindertelevisieprogramma over zijn achtertuin.

De liefde voor de natuur is niet minder geworden op Texel. Hier heeft hij de tuin meteen bij zijn huis. Een stap naar buiten en hij wordt omringd door een veelvoud van het grondoppervlak dat hij op Amstelglorie had. Toch is de liefde waarmee hij in zijn dagboek over zijn volkstuin schrijft, niet minder sterk dan de liefde waarmee hij later het kinderprogramma maakt.

Jan Wolkers is nooit meer naar Amstelglorie geweest na zijn vertrek. Hij hoeft niet te weten wat andere bewoners van zijn volkstuin hebben gemaakt. Of het dezelfde wildernis is als hij gemaakt had of dat het een keurig kortgeschoren grasveld is, waarop de tuinmeubels staan en de barbecue met speklappen smeult.

Geweldig verzorgde uitgave

De uitgave van de dagboekfragmenten die Onno Blom heeft verzorgd, is geweldig. Zeker ook met de foto’s waarmee de fragmenten 3 keer worden onderbroken. Ze geven een prachtig beeld van het paradijsje dat Jan Wolkers samen met zijn Karina langs de ring van Amsterdam heeft geschapen.

Wat mij betreft hadden het wel meer foto’s mogen zijn bij de vele verhalen. Jan Wolkers schrijft regelmatig dat ze foto’s hebben gemaakt van de planten en de slakken die ze vinden. De vergelijkingen van het huisje, vind ik heel mooi. Zeker ook omdat ik lang moet kijken wat er met de onderste foto toch mis is. Er klopt namelijk iets niet. Na aandachtig vergelijken met de foto erboven, zie ik het. Aan de hand van het beeld van Venus, valt het op. De foto onderin staat in spiegelbeeld!

Kale tuin

De kale tuin die ik aantref op mijn fietsrit in juni door Amstelglorie, stelt me wel een beetje teleur. Het is heel lekker weer, maar de schrijver die zich in het huisje heeft teruggetrokken, houdt de deur goed dicht. Er is jammergenoeg erg weinig struikgewas om achter te verschuilen. Ik zie de schrijver languit op de bank hangen met een laptop op schoot. Geen deuren open. Niet opgaande in de omgeving.

Ik ben snel verder gefietst. Terug over het bruggetje. Kijkend over de vele slootjes en andere plekjes vol groen. Wat een klein paradijsje aan de rand van de stad, tegen de ring aan. Wat een wonder dat dit helemaal gespaard is gebleven. Ik hoop dat veel schrijvers inspiratie mogen vinden op deze plek. Al hoop ik ook dat de tuin veel meer mag veranderen in een rijke, groene tuin waarin de planten beheerst mogen overheersen.

Jan Wolkers: Amstelglorie, De volkstuin van Jan Wolkers. Geoogst door Onno Blom. Amsterdam: De bezige bij, 2018. ISBN: 978 94 031 1780 5. Paperback. 208 pagina’s. Prijs: € 30,99.
Bestel

Geen opmerkingen: