Bij het herlezen van Maarten ’t Harts boek Een vlucht regenwulpen zie ik veel dingen die mij niet zijn bijgebleven bij het lezen van het boek toen ik een jaar of 17 was. Ik las toen vooral de geloofspassages goed en de hunkering naar Martha vormde heel duidelijk een sterke herkenning. Maar het boek laat nog iets anders zien, namelijk de biologie. Overal in het boek vliegen vogels rond. De verteller kijkt gebiologeerd naar alle vogels die voorbij fladderen.
Hij haalt er troost uit. Ook spreekt er alle hoop in. Zo hoopt hij ooit het ijsvogeltje in de rietlanden te vinden. Kijkt hij vol plezier naar kraaitjes of mussen. En verdedigt menig met uitsterven bedreigde vogelsoort. Het geeft het boek iets moois.
Het duidelijkst komt dat in de passage na het ouderlingbezoek naar voren. Er vliegt dan een vlucht regenwulpen over. De verteller Maarten is getroffen door de bijzondere vlucht vogels die overvliegt. Het is op het moment als zijn moeder stervende is:
Regenwulpen zijn zo zeldzaam, zo bijzonder dat ik naar het raam toe wil rennen om ze beter te kunnen zien maar ik doe het niet, ik denk alleen maar: ze is gestorven op het moment dat de regenwulpen over kwamen en die gedachte troost me, vreemd genoeg. (68) |
De natuur geeft troost. Waar hij het geloof heeft verloren, geven de rietlanden, de rondfladderende vogels en bijzondere plantjes hem troost. Ze bieden hem houvast en laten hem iets zien dat de God van zijn geloof niet (meer) heeft.
Maarten ’t Hart: Een vlucht regenwulpen. 1e druk, 1978. 65e druk met toestemming van Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam, 2014. ISBN 9879059652613. 166 pagina’s.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten