Het wagentje snort over het besneeuwde fietspad. Naast haar liep haar dochter. Een boodschappentas sjouwt ze. Ze beent flink door. Op het wagentje voor hangt een fietsmandje. Op het metaal zitten speelgoedknuffels geplakt. Je ziet de hele mand niet meer. Een botsing met dit voertuig verandert in een zachte knuffel.
‘Ga ik niet te hard?’ vraagt de moeder. ‘Nee’, riep de dochter hard. ‘Wat heb je dan precies aan je arm?’ vroeg de moeder. De klank in haar stem houdt het midden tussen ergernis en belangstelling. ‘Gewoon, hij doet zeer als ik hem beweeg.’ De arm waaraan de tas bengelt, hangt stil. De andere arm beweegt ze naar haar mond om een haal van haar sigaret te nemen.
‘Neem dan ook een weekendje rust’, zegt de moeder streng. Het voertuig snort verder. De elektrische motor van de scootmobiel zoemt tevreden mee op het tempo. Dat het halve fietspad bezaaid ligt met sneeuw, doet er niet toe. Dochter probeert het voertuig bij te benen.
‘Dat ga ik ook doen’, antwoordt dochter. De rook van haar sigaret verlaat haar longen. ‘Je vader had het ook’, moppert moeder. ‘Dan hield hij een weekendje rust en dan ging het maandag weer.’ ‘Tja, dan moet je wel tijd hebben.’ De huizen rond de gracht weerkaatsen het antwoord. ‘Wat zeg je kind?’ vraagt moeder.
Dan snorren moeder en dochter de hoek om. Mijn nek steekt als ik ze probeer te volgen met mijn hoofd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten