Ze is stil gaan staan op het voetpad. Haar hand op het stuur, de benen op de grond. In haar vrije hand klemt ze een telefoon vast. ‘Maar waar sta je dan?’ Ze kijkt over het gras van het braakliggend stuk land. ‘Ik zie je echt niet staan hoor.’
Het is weer stil. ‘Welk hoog gebouw? Er staan hier zoveel hoge gebouwen.’ Haar ogen glijden langs de straat, de hoge gebouwen voorbij. ‘Ik zie niks hoor.’ Ze zoekt naar haar vriendin. ‘Wacht’, zegt ze. ‘Ik zie je. Blijf daar staan. Ik zie je. Blijf staan.’ Ze gilt van opwinding. Ze ziet niks meer behalve haar vriendin.
Ze huppelt van blijdschap en springt op de trapper. ‘Ik kom eraan. Blijf staan. Ik zie je.’ Ze danst op en neer terwijl ze de trappers naar beneden drukt. Ze houdt in haar vrije hand de telefoon vast, maar kan hem niet meer aan het oor houden. Ze schiet de bocht om en stopt 50 meter verder bij een meisje dat daar staat. De hoge gebouwen staan aan de andere kant van de weg. Ze staat vlakbij de hoge boom. Maar dat.is ook niet belangrijk. Ze omhelzen elkaar en zoenen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten