Het station Arnhem is al jaren een bouwput. Als ik uit mijn trein stap, laat ik me overdonderden door de diepe spoortunnel die onder de sporen is gebouwd. Het is er hoog en licht. Maar overal staan bouwschotten, hangen plastic folies en klinkt het geluid van werkende lui.
Als ik een kopje koffie haal bij de kiosk op het perron, staat een man voor mij. ‘Tjonge, ze zijn weer flink bezig’, zegt hij. Hij wijst naar de sporen achter hem. Daar trillen grote spoorwegmachines van Plasser en Theurer. Werklui hakken met grote metalen hamers op een stukje rails. Het klinkt als de smid die een hoefijzer smeedt.
‘Dat is heel snel klaar’, zegt de vrouw terwijl ze het plastic bekertje onder het apparaat zet en op de cappuccino-knop drukt. Het apparaat gorgelt. Vrijwel meteen overstemt een apparaat dat achter ons in beweging komt, de lopende koffie. ‘Ze schieten aardig op. Nog 1 week een speciale dienstregeling en dan zit het erop.’
Ze rekent de bestelling af, draait zich weer 180 graden en keert met het volle bekertje. ‘Dat wel’, zucht ze. ‘Ja, het gaat beter in Rotterdam’, zegt de man. ‘Die zijn al op de helft. Terwijl we hier…’ Hij denkt na. Ze onderbreekt zijn gepeins. ‘Tja, het stationsgebouw’, zegt ze. ‘Wanneer dat klaar is, weet niemand. Niemand durft zelfs meer een voorspelling te geven.’ ‘Ja, misschien doen we er nog wel 20 jaar over’, zegt hij waarna hij zijn bekertje pakt en groet. Ik ben aan de beurt.
Ik zie het kale veld, de tijdelijke fietsenstalling en de schotten die overal staan. Hier wordt gewerkt, maar gebeurt niks. Het oude, kleine stationshalletje verschijnt op mijn netvlies. Het paste zeker een paar keer in de huidige spoortunnel. Maar de fantasie heeft het hier bitter van de werkelijkheid verloren. Als je zo groot denkt en het geld is op, dan moet je het doen met weinig meer dan niks.
Die avond op de terugweg ben ik helemaal vergeten dat de dienstregeling veranderd is. Ternauwernood haal ik de trein die ik moet hebben. Zo kan ik mijn aansluiting in Zutphen halen. Een werkman staat achter mij bij de snackbar. Het meisje achter de toonbank is even gestopt met dweilen en helpt mij.
Als ik likkend aan het kinderijsje het juiste spoor zoek, wordt ik ingehaald door de werkman. Hij draagt in zijn hand een pilsje. Zijn diensttijd zit er schijnbaar op.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten