Ik wankel door het enorme hok waarin ik beland ben. Mama ligt rustig. Haar huid trilt van de vliegen die rond haar zwermen. Dan schiet haar poot tegen mijn broertje die zich achter haar achterpoot heeft verstopt. Hij heeft er weinig last van.
We liggen bovenop mijn zusje. Ze beweegt zich amper. De lichte en donkere vlekken van haar vallen wel op. Ze stond laatst op en wankelde in de richting van een tepel. Wij waren allang uitgedronken en ronkten weer in een bundeltje op, onder en naast elkaar. Ze waggelde als een dronken cafébezoeker door de nacht. Op zoek naar de laatste kroeg die nog open is. Mijn zusje zocht een tepel. De oogjes nog dichtgeknepen van de slaap.
Misschien is ze nog halfblind. Zo lang zijn we nog op deze wereld. Haar mondje hapt steeds verkeerd en grijpt in een buidel haren. Ze hapt, zuigt, zoekt, hapt en zuigt weer. Ik kan niet zien of ze beet heeft. Wel druk ik even mijn snuit in haar achterste. Je bent de gangmaker of je bent het niet. Ik moet wel even laten weten dat ik hier de gangmaker ben.
Verder is het rustig in het stro. Mijn moeder knort soms knorrig in mijn richting. Ik dwaal dan teveel af. Ik vind het wel leuk om even de ruimte te verkennen. Dan voel ik mij het grote varken in het hok. De pootjes stappen nog wankel op het stro. Maar de val is zacht en ik sta weer snel overeind.
Dan buigt weer een mensenhoofd over ons. Zo’n snoezig gezicht die verbaasde hoofden die enthousiaste kreetjes loslaten. Soms graait een hand over het hek. Ze proberen je dan aan te halen, maar dat wil mijn moeder niet hebben. We zijn van haar en daar moet iedereen van afblijven. Dan loop ik brutaal weg. Net zolang dat de knorrige knor weer klinkt. Terugkomen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten