4 jaar geleden trouwden 2 vrienden van mij: Wouter en Rob. Ik heb een bijzondere band met ze. Wouter studeerde dezelfde taal als ik. Hij ging de taalkundige kant op, ik de letterkundige. Ik leende een keer een Boccacio’s Decamerone van hem. En gaf het boek pas 10 jaar later terug. Samen met een vriend heb ik een keer bij hem heerlijk boerenkool gegeten. Het smaakte fantastisch met de witte wijn. Daar vertelde hij over zijn nieuwe liefde Rob.
Een week later gingen we naar de prijsuitreiking van een fictieve vriend van ons: Mustafa Gorbani. De fictieve vriend bleef fictief, want hij won niks. Wouter nam Rob mee. Sindsdien zijn ze onafscheidelijk. En even goede vrienden. Wouter is namelijk iemand met een goede smaak.
Ze trouwden met een heel groot feest en wij waren uitgenodigd. Mijn schoonmoeder logeerde bij ons, zo hield zij thuis een oogje op Doris. Wij waren grieperig. Ik was net aan de beterende hand, Inge werd juist ziek. We besloten toch te gaan. We zouden niet te lang blijven, gingen niet naar het feest ’s avonds. Maar wel naar de receptie en het eten.
De receptie in de Leidse Waag was geweldig. Al die bekenden, studenten en docenten. Iedereen was er. Een feest der herkenning. Daarna gingen we verspreid over de stad in 4 verschillende restaurants eten. Wij kwamen bij de Griek terecht. Of de Turk, dat zou ook kunnen.
Ik at niet gretig, maar dat maakte het niet minder gezellig. Ergens in het midden kwamen ze langs. Op de bakfiets reden ze van restaurant naar restaurant en beleefde een tafelgang mee met de gasten in het betreffende restaurant.
Wat mij van die dag het meest bijblijft, is iets dat totaal niets met het feest te maken heeft. Op de terugweg reden we over de Hollandsebrug. Het was tegen 10 uur. Onderweg hadden we gekletst over trouwen, vriendschap en ouders. ‘Het gaat niet goed met je moeder’, zei ik. ‘En dat ga ik haar straks zeggen.’
Het ging ook niet goed. Haar vriend begon te dementeren. Ze kon het niet meer aan er elk weekend heen te gaan. Tot diep in de nacht hebben we erover gepraat. Alle griep was weer terug en we sliepen allemaal slecht die nacht. Maar dat was 1 maart en dat telt niet meer mee in een verhaal over de schrikkeldag.




Over de eendagskuikens voor Teuntje zal ik maar zwijgen.

Ze stappen in en beginnen gelijk. Het ene mannetje wijst het andere mannetje op de berg gratis krantjes op het treintafeltje. ‘Wat een stapel kranten zeg.’ De ander pakt het op en maakt er een stapeltje van. Hij legt het neer en ploft zelf op de bank. Zijn bril drukt hij terug omhoog op zijn neus.






Ik passeerde de etalage in de pauze en zag een prachtige schoen staan. De etalageruit schreeuwde met felle kleuren en dikke letters kortingen van 40 procent. Het was mijn schoenenmerk die daar stond: Meindl. Ik herkende de brede band van voren en de krachtige leren uitstraling.




Het wagentje snort over het besneeuwde fietspad. Naast haar liep haar dochter. Een boodschappentas sjouwt ze. Ze beent flink door. Op het wagentje voor hangt een fietsmandje. Op het metaal zitten speelgoedknuffels geplakt. Je ziet de hele mand niet meer. Een botsing met dit voertuig verandert in een zachte knuffel.








Maar wat later kreeg ze de smaak toch te pakken. De tuin werd een interessant gebied. Ze dook achter de struiken, gleed over de kikkerpoel en verdween achter de hortensia’s. Nog wat later mocht ze even mee oplopen met de slee waar Doris op zat. De foto die ik toen maakte, veranderde teckel Teuntje even in een heuse sleehond.
Hij laveert over het pad. Het gaat traag. De tong hangt een eind uit de mond. Terwijl hij loopt, probeert hij zijn dikke winterjas dicht te krijgen. Het lipje van de runner wil niet sluiten. De pas slingert. De tong steekt hij nog een eindje verder uit de mond. De ogen kijken naar de rits en niet in de looprichting.