De kermis is in de stad. Doris liep gisteren al met haar moeder over de Esplanade. De kermis was uitgestorven en ze wilde heel graag in de achtbaan. ‘Misschien wil papa morgen wel met jou’, zei Inge. Ze had nog blikjes gegooid en gekeken naar het trampolinespringen.
Zo lopen wij over de Esplanade. De zon brandt op onze bolletjes. We lopen naar de achtbaan. Ik zie het hoge gevaarte. Voor 2 euro mogen we er vandaag in. Er zijn weinig mensen op de kermis. Iedereen zit lekker op het strand of dobbert in het aangrenzende Weerwater.
Als we in het karretje zitten vraag ik mij af waar ik aan begonnen ben. We tikken in het karretje omhoog. Een meter of 10 boven het maaiveld zie ik de diepte onder mij. Een moeder met een zoontje gaat voor ons uit. Ze gilt. Het bakje draait rondjes. Wij volgen.
We schieten door de haarspeldbochten en duiken naar beneden. Ik vrees dat het bakje gaat draaien, maar de snelheid is hoog genoeg. We schieten over de rails en gaan de scherpe bochten met hoge snelheid in. In de bocht komt het bakje los en draait rond. Ik hoor mezelf gillen.
Hij duikt naar beneden en komt als een parabool weer omhoog. De angst zit goed in de benen. Wat is dit eng. Dit alles gebeurt in een oppervlak van nog geen 10 bij 30 meter. Nooit geweten dat ik het zo eng zou vinden. Wankel op de benen en duizelig in het hoofd verlaat ik het wagentje. ‘Ik ga er nooit meer in’, zeg ik tegen Doris. Ze ziet een beetje witjes. ‘Ik ook niet papa.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten