Het mooie weer gisteren lokte me naar buiten. Ik besloot mij te wagen aan een fietstochtje naar Amsterdam. Ik woon al ruim 5 jaar in Almere. Niet eerder waagde ik mij aan de overtocht per fiets naar het oude land. Gisteren was het de hoogste tijd, vond ik.
Ik nam de langeafstandsroute. Zo mocht ik lieflijk door het Kromslootpark rijden. Even raakte ik in verwarring bij de brug waardoor ik bijna op het naaktstrand terechtkwam. Gelukkig herstelde ik de fout tijdig en reed even later over de brug. De rijstrook is daar zo smal dat een stoplicht eventuele auto’s en landbouwwerktuigen moet geleiden.
Het voorbijrazende snelwegverkeer vergezelde mij tot in de afbuigende bocht bij Muiderberg. Het verkeer dat van en naar de snelweg rijdt, neemt de bocht op de naastliggende weg. Pas bij het afslaan in de richting van Muiderberg kreeg ik weer een beetje lucht. Naast een snelweg fietsen heeft iets dubbels. Je voelt je een beetje het uitschot dat zo stupide is per fiets over de brug te rijden. Al die automobilisten zie je gehaast denken waarom je daar zo op 2 wielen zou moeten slingeren. Terwijl zij – verstandig volk – zich heerlijk vooruit laten rijden met een motortje op 4 wielen.
Een belachelijke gedachte die mij verliet zodra ik Muiderberg in reed. Zeker wat verderop werd het interessant. De Zuiderzee openbaarde zich aan mij. Ik nam het voetpad langs het strand. Iets verderop trof ik de Kerk aan zee. De Romaanse kerktoren staat als een huis. De eenvoud is treffend en zet het gebouw als een heus monument neer.
Wat voor een orgel zou in dit eenvoudige gebouw staan, vroeg ik mij af terwijl ik voorbij reed. Dat deze kerk het oudste orgel van het Gooi herbergt, wist ik niet. Wel droomde ik weg bij het idee hier zondagmorgen naar toe te fietsen, de gemeentezang te begeleiden en een uurtje later weer de brug over te rijden naar huis. Een raar idee natuurlijk, maar leuk genoeg om bij weg te dromen.
Het loof rond de kerk en langs de dijk gaven het geheel een statige uitstraling. Ik mocht me verderop in de richting van Muiden begeven. Voordat ik er goed erg in had, reed ik over de Noordpolderweg. Daar stond ik oog in oog met een schitterend verdedigingswerk. Dat een militair bouwwerk ook idylle en schoonheid kan uitstralen, verbaasde me.
Het Muiderslot ligt uitermate strategisch, ontdekte ik terwijl ik in de brandende zon reed. Op de rand van de voormalige Zuiderzee en de Hollandse waterlinie vormde het een laatste strohalm voor de verdediging van Amsterdam. Dat leerde het boek van Luc Panhuysen Rampjaar 1672 mij wel.
Het kasteel ligt direct tegen Muiden aan, in de monding van de rivier de Vecht. Stad en verdediging smelten samen. Muiden zelf wordt ook door indrukwekkende verdedigingswerken omringd. Deze zijn in de 19e eeuw nog eens extra versterkt met imposante batterijen waarin de scouting is gehuisvest.
Daarna verder achter een nieuwe dijk. Via een vers aangelegd fietspad kwam ik in de schapenweiden. De schapen met een veel te dikke vacht lieten hijgend hun verhitte koppen op het fietspad vallen. Ik kon ze gewoon passeren zonder dat ze opschrokken. Van daaruit kwam ik in een allegaartje met groen, lege loodsen en een afgegrensde bedrijfsterrein. Een groot bord vertelde mij dat ik bij de Stelling van Amsterdam stond.
Het was de kustbatterij bij Diemerdam. De aarden wallen en stenen muren met kleine deurtjes riepen bij mij het verhaal ‘Dood weermiddel’ van F.B. Hotz op. Zijn opvatting was dat de 19e eeuwse verdediging weldegelijk goed was. Dit druist tegen de algemene opvatting in dat de verdedigingswerken absoluut niet meer aansloten bij de moderne vormen van krijgsvoering.
Het sterke argument dat Hotz bij zijn stelling gaf, sneed weldegelijk hout. Als de verdedigingswerken van de Nederlanders inderdaad zo slecht waren, waren wij heus wel aangevallen in de 19e eeuw. Dat gebeurde niet, dus de vestingwerken hadden een dusdanige afschrikkende werking op de vijand dat ze ons niet aan durfden te vallen.
Hier zag ik wallen overgroeid met gras en onkruid. Het water als een droogstaande poel en een imposant bord van de gemeente. Het bord toonde een indrukwekkende afbeelding van een gebouw dat hier opgericht werd. De bouwmaterialen, steigers en zanderige toegangsweg afgesloten door een hek, verrieden dat hier een groots plan werd uitgewerkt. Ook deze batterij was de moeite van het restaureren waard.
Ik fietste verder. Een nieuwbouwwijk verrees in het water. Ik durfde niet te denken dat dit IJburg was. Aan de andere kant van het brede fietspad waarop ik terechtgekomen was, lag het Amsterdam-Rijnkanaal waarachter de hoogbouw van Diemen Noord zich liet zien. Het brede fietspad, voorzien van een rij reflectoren aan de linkerkant, werd op deze zaterdagmiddag druk bezocht door skaters, hardlopers en fietsers in alle soorten en maten.
Verbeten reed ik door in de richting van Amsterdam. Trouw volgde ik de bordjes die vertelden dat ik zo in de hoofdstad zou terechtkomen. Aan welke gemeente het Diemerpark behoorde, kon ik niet zo snel afleiden. Dat moest Amsterdam zijn, gezien de directe verbinding met IJburg. Diemen hield natuurlijk op bij het Amsterdam-Rijnkanaal. Dat ik op een enorm stukje vervuilde grond reed, kon ik niet bevroeden. De bomen, vogels en hangjongeren op de bankjes riepen dat idee bij mij ook niet op.
Ik naderde de stad, kon kiezen uit de langste fietsbrug van Nederland, vernoemd naar Nescio. Het was maar goed dat het pseudoniem achter Grönloh de naar hem vernoemde brug nooit gezien heeft. Het zou zijn plezier door de natuur ernstig hebben vergald. Het getuigd van weinig respect voor de natuur al die over en dwars kruisende bruggen. Ik fietste verder over de Diemerzeedijk in de richting van Zeeburg, want het verlangen naar de kringloopwinkel werd sterker dan de wens over de Dam te fietsen.
De Zeeburgerbrug brengt automobilisten van Amsterdam-Noord en uiteindelijk Zaandam en verder. Het is een lelijke brug. De brede pijlers en het grote brugdek zorgt ervoor dat een grote schaduw over het IJmeer getrokken wordt. Geen dier te bekennen en alleen het geruis van auto’s. Dat daar langs die weg het Gemeenlandshuis staat, maakt het misschien nog triester. Ik keek naar binnen en zag in de kamers mooie schouwen, met wapens. Het huis steekt schril af tegen alle moderniteiten die het gebouw omringen. Je zou een groepje architecten hierheen moeten sturen, dacht ik. Het water lag vol met meerkoeten, zwanen en ganzen. Buiten de enorme schaduw van de brug dobberden ze. Vreedzaam en niet verstoord door enig ergernis over de teloorgang van de natuur.
Natuurlijk lag de schuld hier veel verder weg dan de architect van deze brug. Dat wist ik ook wel, maar het maakte het allemaal heel treurig. Zeker ook omdat de schoonheid juist aan kracht inboette. De kracht sprak uit het water, de vogels en de groene dijk. Juist deze elementen kwamen zo in de verdrukking door de betonnen bouwsels eromheen. Van fietsbrug tot snelwegbrug.
Zeeburg trok en ik fietste snel verder, langs camping Zeeburg. Daar gaat een hoge brug over het vroegere Merwedekanaal. Graffiti fleurde de pijlers op. Op het brakke water dreven fietsbanden en uitgewoonde woonboten. Ik klom omhoog de stalen trappen op. De fiets trok ik omhoog over het dunne geleidericheltje. Natuurlijk stapte ik aan de verkeerde kant op het fietspad. Het deerde mij niet, ik reed in de richting van de Zeeburgerdijk.
Daar raadpleegde ik mijn mobieltje. Het geheugen zat te vol. Nadat ik wat had opgeschoond verscheen de kringloopwinkel in mijn beeld: Juttersdok aan het Zeeburgerpad. Deze liep vlak achter de Zeeburgerdijk. Ik stiefelde gelijk de trap op, omhoog naar de boeken. En wat voor een oase gaapte me daar op die eerste verdieping aan. Ik keek op de klok, kwart over 3. En ik besefte dat ik niet lang had.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten