Het verkeer raast over de rotonde. Het stoplicht springt op rood. De auto’s moeten de fietsers voor laten gaan bij de afslag. Een ongeduldige automobilist grijpt met zijn kleine auto de binnenkant van de rotonde. Half over het asfalt, half over het tegelwerk neemt hij de binnenbocht.
De lucht is grijs. Geen straaltje van de zon bereikt de aarde. Somber grijpt de herfst om zich heen. Hier mag niet teveel vrolijkheid doordringen. Het verkeer heeft zijn koplampen ontbrand. De auto’s schieten hun licht voor zich uit. Het schijnt op alles en iedereen.
Boven al het geraas hoor ik ineens de fluit van een merel. Ik speur omhoog. Geen boom of ander stukje groen kan hem een schuilplaats bieden. Dan zie ik hem zitten. Bovenop de lantaarnpaal die de rotonde moet verlichten. Trots staat hij daar en zingt zijn najaarslied.
Geen gunstig moment om een loflied te zingen, maar ik bespeur in de zang het verlangen naar het voorjaar. Hij zingt door. De hoge tonen dringen zacht maar duidelijk door al het geraas van het verkeer heen. De merel zingt zijn lied. Een lied van verlangen en hoop. En ik hoor wat hij zingt: het komt allemaal goed. Maar nog even geduld.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten