19 september 2013

Tussen Orinoco en Amazone

image

Twee jaar na de barre tocht door het oerwoud van Borneo, volgt Redmond O’Hanlon zijn voorbeeld Wallace opnieuw. De tweede junglereis Tussen Orinoco en Amazone bezoekt hij Venezuela en betreedt het Amazonegebied. Hij gaat op zoek naar de Yanomami-indianen. Het geweldadigste volk ter wereld.

Redmond O’Hanlon reist met zijn oude schoolvriend Simon Stockton. Bij de expeditie door het regenwoud sluit de Colombiaanse ecoloog Juan Saldarriaga aan. Daarnaast formeren ze een groep begeleiders en trekken de jungle binnen waar Redmon O’Hanlons voorbeelden Wallace, Von Humboldt, Edwards, Bates en Spruce hem voorgingen.

Net als Naar het hart van Borneo leest dit tweede jungleboek van Redmond O’Hanlon als een jongensboek. Het oerwoud is een groot avontuur. Gedreven door het vinden van de Yanomami, vangen ze zelfs een tapir. Ze voeden zich met alles wat ze onderweg tegenkomen. Alleen Simon eet de rijst en spam voor noodgevallen.

Ze raken verdwaald midden in de bossen. De paniek slaat toe bij Simon want het noodransoen is bijna op. Ze lopen rondjes en het begint te regenen. Redmond ziet overal sporen van bijlen. Hij vraagt wie dat gdaan heeft. Simon wordt furieus: ‘Wie dat gedaan heeft?’ zei Simon met gemoorde snik. ‘Wie dat gedaan heeft? Idioot dat je bent, wij hebben dat gedaan. Wij hebben dat gedaan.’

De ergernis neemt toe. Als de bediende Galvis de tomatenketchup niet haalt, wordt Simon nog woester. Het is de achtste dag en hij heeft recht op tomatenketchup.

Ze vangen een kaaiman en zitten dagen achtereen in de gietende regen. Juan zoekt naar een uitweg, maar ze komen er niet uit. Ze lopen en varen dezelfde weg terug met de belofte dat ze straks ergens anders heen zullen gaan. Naar de Chori’s in het binnenland.

Juan licht het toe: ‘ze noemen hen Chori’s, wat “vriend” betekent in de taal van de Yanomami, omdat iedereen bang is van de Yanomami. Het zijn naakte mensen. Heel gevaarlijk.

De gevangen tapir brengt misschien genoeg voedsel voor de rest, maar Simon weigert. Hij hoeft dat eten niet. Redmond O’Hanlon heeft geen smaak. Je kunt hem alles voorzetten en hij vindt het allemaal lekker stelt hij.

De tapirvangst laat een mooi bijproduct achter bij Redmond:

In de koude dageraad had de geheime nachtmerrie eindelijk toegeslagen: mijn penis was groen geworden. Het voelde aan als een hangende tros druiven. Gezwollen tapirteken, zo groot als het topje van een duim, zaten overal. Kalm blijven, zei ik hardop tegen mezelf; en toen viel ik ze aan, ik trok ze eruit, liet ze op de grond vallen, verpletterde ze onder mijn laars, terwijl ik jankte van de pijn. Ze zaten in mijn hele kruis en boven aan mijn dijen; overal lekten stroompjes bloed.

Volgens Chimo is dat de plek waar de teken gaan zitten. ‘Daar woonden ze. Dat was de enige plek waarmee eem tapir niet langs een boom schuurde.’ (444) De rondbuikige begeleider moet erom lachen terwijl hij van zijn ontbijt van vlees en maniok geniet.

Ze vinden weer de bewoonde wereld en de wetenschapper Juan besluit terug te gaan naar de bewoonde wereld om een nieuwe voorraad te halen. Simon gaat met hem mee. Onderwijl maakt Redmond mooie tochten met de begeleiders. Hij doorleeft de jungle als een echte negentiende eeuwse ontdekkingsreiziger.

Je leest in de beschrijvingen, de beschrijvingen van de natuur zoals de groten schreven. Ik hoor de stem van Wallace spreken in de tekst van Redmond O’Hanlon. Alle moderne hulpmiddelen ten spijt, het gevaar loert overal in de jungle.

Geen opmerkingen: