Als van de ara’s verder het park inlopen en ik de monorail zie rijden, word ik enthousiast. Met het treintje van weleer rijden. Ja, dat wil ik wel. Ik herinner mij de tochtjes van vroeger waarbij we over de hokken gleden. De motor rustig voortkabbelend. De daling en het klimmen zorgden voor de spanning. Ze gaven de versnelling en de vertraging.
We gaan naar het stationnetje dat in het overdekte speelpaleis zit. Daar heeft zich een enorme rij gevormd naar de entree die in de etage boven ons zit. Het station draagt de koloniaalse naam ‘Batavia’. Waarschijnlijk verwijst deze benaming naar de jungle op Java. Dan zou Bandung misschien een logischere keuze geweest.
Een moeder loopt met haar kind terug, waardoor de massa vervormt. Achter ons dringen een paar kinderen met hun oma naar voren. Ze passeren gewoon zonder een woord te zeggen. Voordringen is ook een kunst. Stiekem ben ik altijd jaloers op de mensen die de brutaliteit opbrengen het gewoon te doen. Ik behoor helaas tot de grote groep mensen die het toelaat zonder iets te zeggen.
De rij komt nauwelijks vooruit en ik wil alweer teruggaan. Tot de massa ineens in beweging komt. Het gegil van de spelende kinderen neem ik maar voor lief. Het verlangen naar het treintje en de herinnering eraan is namelijk te sterk. De vorige keer dat we hier waren, reed het treintje niet. De herkansing nu, moet ik pakken.
We mogen instappen. Het treintje op de monorail bestaat uit 3 wagonnetjes met 2 bankjes. We nemen plaats en ik voel de sensatie van weleer opborrelen. Alleen de kamelen staan er nog van toen, de rest van de dieren is verdwenen achter hoge schotten en grote gebouwen. Ergens lijkt het vooral een boodschap uit het verleden.
Lees donderdag verder: Dagje Ouwehand (3) – IJsberen
Geen opmerkingen:
Een reactie posten