Handtekening Eliot (bron: wikimedia.org) |
Ik voel mij zeer vereerd. Een prins en een koning der dichters onder mijn blogje te zien staan. Voor alle duidelijkheid: ik voel mij zeker niet gekwetst. Wat ik wel vind, is dat elke mening vergezeld moet gaan met argumenten. In de eerste reactie onder het gedicht stond niet direct een duidelijke reden waarom ik zou moeten stoppen met die gedichten onder een foto.
Nu wordt het een interessante discussie: wat is goede poëzie? Ik vind het belangrijk dat mensen een mening hebben en deze ventileren. Net als dat ik het belangrijk vind dat mensen terugkomen op hun mening. Sommige schrijvers vond ik vroeger vreselijk en nu verrukkelijk. Sommige gedichten vond ik een jaar of 15 terug prachtig en bestempel ik nu als gekunsteld.
Je moet oppassen je kritiek niet zo zwaar aan te zetten dat niemand - inclusief jezelf - nog een letter op papier durft te zetten. Poëzie, ook de vernieuwende poëzie die jij noemt, Thomas, is ontstaan uit het experiment. Door het gewoon te doen, dwing je jezelf nieuwe wegen in te slaan. Zo ontstaat het schrijven voor een blog bij mij ook. Deze blog en nu ook de wolkenblog hebben bijgedragen aan het ontwikkelen van een eigen schrijfstijl en onderwerpenkeuze.
Iedereen schrijft, veel pubers schrijven gedichten, maar ook ouderen stellen hun persoonlijke dagboeken op of proberen het verleden te reconstrueren in hun memoires. De liefde kan hiertoe dwingen, de dood die in het zicht komt of gewoon het plezier om iets op te schrijven. Het idee dat mensen het kunnen lezen, stimuleert mij juist om iets op te schrijven. Reacties vergroten dit effect alleen maar.
Schrijven en denken gaan hand in hand samen. Dat betekent niet dat ieder boek doordacht is, maar dat is een ander verhaal. Dichten is ook zoiets gevoeligs. Zijn de regels die Nico Dijkshoorn opdist gedichten? Of is het uit zuiver clichés opgebouwde liedesvers dat bij kaarslicht wordt voorgedragen, een gedicht? Poëzie bestaat niet bij de gratie van zichzelf, het bestaat bij de gratie van de luisteraar en de lezer.
Poëzie is muziek, zeggen sommige mensen. Ze duiden hiermee iets dat van de gratie van de lezer en lusiteraar af hangt. Ik vind dat je een gedicht niet met zoiets als een tafel kunt vergelijken. Een tafel heeft duidelijk een functionele en aanwijsbare betekenis. Een gedicht is niet concreet aanwijsbaar. Een boodschappenlijstje is niet een gedicht, maar op het moment dat het in een specifieke omgeving gepresenteerd wordt, kan het zomaar veranderen in poëzie. Daarom vind ik een gedicht veel meer aan te duiden als 'alles' of het 'grote niets', terwijl een tafel, een stoel, een bad en een raam dat niet zijn.
Dat maakt deze discussie lastig. De keuze van de naam Thomas, zet deze discussie al in een bepaald daglicht. De referentie naar dichters als Achterberg, Bloem, Nijhoff, Komrij, Claus en Faverey, drukt je ook in een bepaalde hoek. Ik voel me vereerd door T.S. Eliot in eigen persoon te worden toegesproken. Dat is niet niks. Maar hebben niet al deze lui het vak moeten leren? Deze gedichten afgedrukt in obscure krantjes en vage tijdschriftjes, zijn moeilijker te vinden dan een willekeurig blogje. Dat neemt niet weg dat in hun werk ook ontwikkeling te bespeuren is.
Ik durf mij echt niet met voorgenoemde personen te vergelijken. Net zomin dat ik mijzelf wil vergelijken met dichters aan de andere kant van het dichterlijk spectrum, mensen als Nico Dijkshoorn. Tegelijkertijd vraagt de luchtigheid van het internet om een ander soort poëzie en levert het ook een andere soort productie op. Want ik ben de laatste die ontkent dat in de krochten van mijn bureaula en ergens in een vaag bestandje het echte werk ligt. Niet geschikt voor publicatie omdat de eigenaar van deze woorden elk woord op een goudschaaltje weegt. En de prijs van goud is al zo hoog, nietwaar?
1 opmerking:
Beste Hendrik-Jan,
"Je moet oppassen je kritiek niet zo zwaar aan te zetten dat niemand - inclusief jezelf - nog een letter op papier durft te zetten." Daar ben ik zelf niet bang voor gezien het feit dat ik het zelf niet kan laten en jij denk ik ook niet. In Nederland zijn er meer dichters dan lezers van gedichten, heeft een beroemde hoogleraar uit Nijmegen wel eens opgemerkt. En van kritiek kun je alleen maar groeien. “Was mich nicht umbringt macht mich stärker” (Nietzsche)
Dat je op internet alles kunt plaatsen, is zowel een voordeel als een nadeel. Over de democratische voordelen die het heeft, hoeven we het niet te hebben. Het nadeel is dat er geen enkele shifting is tussen wat goed is en wat slecht is, er is geen kwalitatief onderscheid meer. Niet wat de meesten kunnen begrijpen, maar wat de besten scheppen, bepaalt het gehalte van een cultuur. Daar ben ik voortdurend naar op zoek: het beste. En onderweg kom je veel tegen dat daar niet onder valt, en ja, dan heb ik de onhebbelijkheid daar hier en daar een vervelende opmerking over te maken, soms onderbouwd, andere keren niet.
Je hebt gelijk dat iedere dichter/schrijver/kunstenaar bescheiden begint en moet groeien (een enkeling uitgezonderd), maar dat is ook precies waarom hij jeugdwerk vaak later verwerpt, verdoezelt of onschadelijk maakt (“ah, wat was ik toch aandoenlijk bezig”). Trap niet in de val van intentional fallacy: dat je inspanning en/of intentie verwart met resultaat. Als ik het goed heb gezien, heb je Nederlands gestudeerd, dus die hoef ik niet uit te leggen, denk ik.
Ik ben eerlijk gezegd een stuk minder geïnteresseerd in de zweterige ik-jes die zich poëtisch voelen en daarom gedichten gaan schrijven, dan in het resultaat van een daadwerkelijk creatief proces: een gedicht (of muziekstuk of schilderij) dat mij iets te zeggen heeft en dat – uit de aard van zijn kwaliteiten – al generaties mensen iets te zeggen heeft of anders toekomstige generaties, want je hebt gelijk: als nieuweling moet je nu eenmaal beginnen. Een gedicht heeft langer iets te zeggen naarmate het zich minder (direct) blootgeeft. De meeste gedichten van Rutger Kopland (“jonge sla”) heb je na één keer ook wel gelezen. Als je er dan ook nog cliché-gevoelens in mengt, dan krijg je Nel Bensschop (“gedachten hebben krachten”). Sorry, maar ik krijg er jeuk van, en waar jeuk is moet gekrabd worden.
Een vak moet je leren, maar waar de een tot een werkelijk vakmanschap komt (wat nog maar de helft van het kunstenaarschap is), daar blijft een ander steken in goedbedoelde maar onbeholpen stukjes. Dat geldt voor het schilderende neefje, voor de hard oefenende straatmuzikant, en ook voor de dichter. Niets aan de hand, blijf vooral je hobby uitoefenen.
Als je er behoefte aan hebt, wil ik best beargumenteren waarom ik jouw gedichten niet mooi of niet goed vind. De voornaamste reden – naast het erg anekdotische karakter en de cliché-achtige taal en beschrijving – is voor mij het ontbreken van een dwingende noodzaak van deze gedichten: waarom richt iemand zich tot de poëzie als hij zich niet ook in proza kan uitdrukken? De regels in de gedichten die ik van je gelezen heb, verschillen in niets dan wanneer je er een doorlopende prozatekst van zou maken. De dichtvorm voegt weinig tot niets toe: het gevoel blijft hetzelfde, de taal doet niets extra’s, het is slechts de suggestie van poëzie, zonder poëzie te zijn.
Sorry, het is niet mijn bedoeling je schrijversambities te fnuiken. Het is ook maar het oordeel van één lezer. Ik zou er zelf blij mee zijn, met die luis in de pels, ook al kan zijn mening je in eerste instantie niet zo goed uitkomen.
Met nog steeds de vriendelijkste groet,
T.S.
Een reactie posten