De ik-verteller, hoofdpersoon en romantitelheld van Jacob van Lenneps historische roman Ferdinand Huyck heeft het niet zo op de achttiende-eeuwse dichters. Als hij kennismaakt met de dichter Lucas Helding in het huis van Blaek, in de buurt van Eemnes, is hij niet echt enthousiast over de versjes die hij daar overal aantreft:
“Brr! dat mag hoogdravend, of liever laagvallend heeten,” zeide ik: “hoe jammer, dat de vervaardiger van al die kunstgewrochten de zedigheid heeft gehad van zijn naam nergens onder te plaatsen.” (48) |
De naam hangt buiten, attendeert Henriëtte Blaek hem. De bezoeker leest daar dat het gebouw waarin ze zitten een koepel is en niet een kippenhok. Ook Henriëtte Blaek ziet niet veel in de dichtkunst van Helding:
“Het is anders een goede man, die Lucas Helding; ,aar het nageslacht zel er weinig aan missen, al zet hij nooit weêr een pen op het papier.” (48) |
Niet veel later komt Helding binnen. Hij is een huisvriend van de Blaeken, maar de ontmoeting verandert Ferdinand Huyck niet van mening over de schrijfsels van Lucas Helding. Zelfs de jubelzang die hij krijgt toegestuurd, brengt daar geen verandering in. Het gedicht levert vooral leedvermaak op in Huize Huyck.
Ook Helding is slachtoffer van de roversbende. Hij komt steeds terug in het verhaal. Hierbij schuwt de verteller niet om de dichter voor gek te zetten. De passage waarin hij de dronken dichter meesleurt door de straten van Amsterdam is tekenend. Ferdinand Huyck weet samen met Reynhove de dichter naar zijn woning te brengen.
Tot in het nawoord van Marie Stauffacher komt Lucas Helding aan bod. Ze schrijft het volgende:
De Mengelingen van Helding kan men nog in sommige boekerijen van deftige lieden, en ook nu en dan, hoor ik, op stalletjes aantreffen: ik twijfel echter, of zij ooit veel lezers vinden. (497) |
Tot het einde toe weet Jacob van Lennep de dichtkunst van een eeuw voor hem, voor gek te zetten. Erg enthousiast is hij er niet over. Gelukkig doet hij dit op een grappige en humoristische manier. Soms iets te overdadig, maar dat hoort bij hem en de tijd die hij beschrijft.
Jacob van Lennep: De lotgevallen van Ferdinand Huyck. Leiden: Sijthoff [1882],[eerste druk 1840]. 498 pagina’s.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten