Een dag na de ontdekking loop ik weer over het pad van de gevelde boom. Ik kom vanaf de andere kant en zie de stam al liggen in het bos. Maar de enorme kruin die een dag eerder nog zo intens op het pad lag, is verdwenen. Een paar stammen liggen nog bij de boom. Afgezaagd. Maar de rest is verdwenen.
Het geldt blijkbaar ook voor een grote boom die zeker een jaar of 30 is. Hij valt om en binnen de kortste keren is alles verdwenen. Wat psalm 103 voor het gras zegt: ‘Men kent en vindt haar standplaats zelfs niet meer.’ Een dag na mijn ontdekking herinnert alleen het platgedrukte gras nog aan de gevelde bomen. Zelfs het bolletje van de paardenbloem houdt het langer uit, dan de bomen die daar lagen.
Ik loop nog even naar de plek des onheils. De brede stam ligt nog altijd mooi op zijn kant. Hij wordt omringd door allemaal afgezaagde stammetjes. Het zaagsel ligt er nog. Maar de bladeren van de kruin zijn weg. Alleen ligt er nog een bergje bladeren die bij de val van de boom blijkbaar waren losgeraakt en later de grond bereikten. Of bij het opruimen van de takken zijn afgevallen.
Ik kijk nog eens om als ik wegloop. Inderdaad. ‘Men kent en vindt haar standplaats zelfs niet meer.’ Zelfs het leven van een majestueuze populier is kortstondig. Een drama is weer aan het oog onttrokken. Alleen een paar stammen herinneren nog aan de boom die hier ooit stond.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten