Jaren geleden was Jan van Aken rond Pasen in Istanbul. Het begon te sneeuwen. Zo stond haar daar op een brug over de Bosporus en zag de sneeuw vallen.
De sneeuw in de stad verbaasde hem. Ook omdat het niet vaak gebeurt in deze Turkse stad. Hij wist het: ik ga dit gebruiken voor mijn boek.
In De afvallige gebeurt dat inderdaad. Het sneeuw in Constantinopel als de verteller Dido daar voor de eerste keer aankomt. Het is winter en hij heeft niet eens in de gaten dat hij de stad Constantinopel binnenkomt.
‘De Bosporus,’ vertelde de onbekende die zich bij hen had aangesloten. En terwijl ze nog uitkeken over de zee-engte, hield het op met sneeuwen. Ze liepen verder en nu zag Dido, de muren en huizen, de kerken, alles onder die witte deken. Vitalis volgde zijn blik. ‘Zie,’ zei hij somber, ‘de keizerin van het Oosten in haar doodskleed.’ (270) |
De sneeuw die op de stad valt, het trof Jan van Aken. En het is een mooie passage geworden waarin werkelijkheid, verbeelding en verhaal heel mooi samenvallen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten