Lezen en lachen is een bijzondere combinatie. Iemand leest en boek en barst steeds in gelach los. Het is de vreugde van de tekst. Een tekst die iemand alleen leest en daarom is de vreugde ook voor hem alleen. In de trein is het zelfs een beetje gênant als je tegenover een heer of dame zit die iedere keer grinnikt of nog erger: keihard gaat lachen.
Gelukkig lach ik niet zo vaak hardop om boeken. Niet dat het niet grappig is, maar gewoon omdat het een beetje gênant is en je door het lachen niet meer aan lezen toekom. Al denk ik dat ik elk boek zeker wel een paar keer moet lachen. Er zijn bijna geen humorloze boeken, al kon ik om het Afrikaboek van Hemmingway en Van dode mannen win je niet van Walter van den Berg wat minder goed lachen.
De grote uitzondering van mijn niet lachen zijn de reisverhalen van Redmond O’Hanlon. Daar kom ik werkelijk niet meer bij van de benarde situaties die hij beschrijft op een droogkomische wijze. Ontroering en humor wisselen elkaar op harmonieuze wijze af. Het zijn reisverhalen waar ik echt van geniet. En dat is misschien het geheim van een mooi boek dat je erbij kunt lachen of huilen zonder erop te letten dat het eigenlijk heel gênant is.
Dit is het antwoord op vraag 44 van het blogproject #50books van Petepel. Bekijk mijn andere bijdrages voor dit bijzondere boekenblogproject.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten